
 
        
         
		o saken  onschuldich  bevonden  hebben,  soe  hebben  wi  noohtant,  om  eenen  
 «yegheliken,  die  denselven  j a n ,   onse  ondersaet,  van Mer  voorsz.  saké,  ende  
 // dat  daeraen  eleven  mach,  mitten  rechte  beclaghen  ofte  beschuldighen  soude  
 » willen,  te  voldoen  mit  onse  sententieh  ofte  slitinghen  (1),  na  den  rechte van  
 »onsser  stat,  verbonden  ende  geordineert,  dat  hi  binnen  een  jaer,  na  dat  die  
 h voorsz.  onse  sententien  ofte  slitinghen  gewesen  sijn,  te  weten  na  den  Don-  
 II derdaghe  na  Sunte  Blasius  dach  lestleden,  buten  deser  onzer  stat  niet  reisen  
 h en  sei,  verwachtende  alle  die  ghene,  die  hem  beclaghen  ofte  beschuldighen  
 //souden  willen,  als  voorsz.  staet,  hem  selven  presenterende,  rechten  daervan  
 h alhier  te  pleghen,  ende  den  rechte  te  voldoen,  soe  dat  van rechts  ende reden  
 h weghen  behoort  te  gheschien ;  voor  ’t  welcke,  ende  ooo  voor  ene  notabele  
 h somme  van  penninghen,  indien  hi  van  hier  reisde,  ende  niet  en  dede  als  
 »voorsz.  is,  te  verboeren,  hi  oio  achtervolgende  onse  voorsz.  sententie  ende  
 n slitinghe  goede  weetachtige  borchtochte  aen  onsen  handen,  soe  dat recht ende  
 » costumelike  is,  ghestelt  ende  gheordineert  heeft,  bi  alzoe,  dat  hi binnen  den  
 u voorsz.  termine  wt  deser  onser  stat  van  rechts  ende  eere  weghen  niet  schei-  
 // den  noch  reisen  en  mach  noch  en  kan ;  wi  sijn  oec  bereyt  ende  presenteren  
 a ons,  enen  yegelicken  over  den  selven  j a n  ,  onsen  ondersaet,  recht  te  doen  
 » ende  te  wedervaren  laten,  soe  dat  na  ghelegenheit  der  saken gheboerlike  we-  
 //sen  sal,  van  ’t  welck  wi  U  Hoghe  Edele  Moghende  voorsichtighe  wijse  He-  
 // ren,  ende  voert  enen  yegheliken,  dien  dese  saeke  aenroeren  mach,  certifice-  
 »ren  mit  desen  onsen  openen  brieven,  biddende  hieromme  diensteliken  Uwe  
 n Hoghe  Moghentheden,  dese  onschout  (2)  ende  excusatie  van  den.  voerghen.  
 » j a n  ,  onsen  ondersaet,  int  deuchdelikste  te  kennen  ende  te  verstaen,  ende  
 »hem  daer  en  boven niet  te  belasten,  mer  tot  zine  rechten  behulplich  ende 
 a vorderlich  te  wesen,  als  wi  doch  geheel  betrouwen. Ende hebben  des  tot 
 »enen  oirconde  onser  stat  signet,  twelck  wi  dagheiix  ghebruken,  aen  desen 
 n brief  doen  hanghen.  Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent vier  hondert  een 
 »ende  tachtentich,  opten  vijfthienden  dach  in  Meye.» 
 (])  Dit  woord  komt  bij  kiliaen  niet  voor,  en  wij  zöchten  ook  te vergeefs  oplieldering  
 bij  de  Heeren  de  vbebs  en  te  winket..  (2)  d.  i.  verontschuldiging. 
 Men  ziet  uit  bovenstaand  stuk,  dat,  alhoewel  de  Regering  van  Utrecht  
 gemelden  van  der  r iet  onschuldig  bevonden  had  van  de  hem  aangetijgde  
 misdaad,  zij  hem  echter  verbood  om  binnen  een  jaar  hare  stad  te  verlaten,  ten  
 einde  zij,  die  vermeenen  mogten  nog  iets  tegen hem te moeten  inbrengen,  daar-  
 toe  de  gelegenheid  zouden  hebben;  inderdaad  een  maatregel  van  gemoedelijke  
 voorzorg. 
 De  laatste munt,  door  ons  onder N"  10  afgebeeld,  een  dusgenaamdeynÿoew,  
 heeft  op  de  vz.  een  naar  de  linkerzijde  der  munt  gekeerde  staande  griffoen,  
 gryphon  of  grijpvogel  uit  den  fabeltijd,  die  tusschen  de  beide  voorpooten  het  
 wapenschild  van  Bolsward  vasthoudt,  alles  binnen  eenen  parelrand.  (Verkeer-  
 delijk  worden  zulke  munten  griffioenen  genoemd.)  Het  omschrift  is : 
 '  siro 2 n oM a  2 DOMim 2 b s u s d i g w v . 
 Op  de  kz.  vertoont  zieh  een  in  zijn  geheel .zoo  zeer  versierd  en  in  bloemen  
 eindigend  kruis,  dat  de  in  de  Numismatiek  niet  ingewijde  het  niet  als  zoodanig  
 zoude  herkennen.  In  het  hart  van  dit  kruis  ziet  men  eene  kleine  zespuntige  
 ster.  Omschrift :► 
 r<  m o n em ' 2 n o v w  s B o a iiSW SR D S ß S . 
 Men  lette  op  de  veranderde  spelling  Boelmerdens{is). 
 Z.  weegt  0,275  w.  en  is  van  Zö,  daar  de  munt  nergens  anders  dan in  de  
 Verzameling  des  Heeren  otto  keer  te  Amsterdam  bekend  is,  waarin  zij  in  
 1848  overging  uit  die  van  den Heer  westhoff.  Op  diens  Catalogus was  het  
 N°  5070,  doch  zeer  onjuist  beschreven. 
 Deze munt,  een  griffoen,  is  eene  navolging  van  dergelijke  stukken,  onder  het  
 bewind  van  Keizer  Maximiliaan,  als  voogd  van  zijnen  onmondigen  zoon,  Filips  
 den  Schoonen,  geslagen.  Zij  is  van  lateren  tijd  dan van het jaar 1485,  toen de  
 Munten  van  Braband,  Gelderland  en  Holland  te Mechelen vereenigd werden,  en  
 het gebod uitgevaardigd werd om aldaar grilfoenen te slaan, welligt is ze omstreeks  
 het jaar  1488  vervaardigd;  want volgens het door  ons op bladz. 193 onzer Munten  
 der  voormalige Hertogdommen Braband en Limburg (Haarlem 1851) medegedeelde,  
 is  de  munting  der  dubbele  en  enkele  griffoenen  eerst  bevolen  bij  eene  wet  van  
 Julij  1487;  de  enkele  griffoenen  werden  op  tweederlei  gehalte,  zeer  onderschei-  
 den  geslagen.  De  enkele  griffoenen  golden  4  grooten  Vlaemsch  of  2  stuivers. 
 14*