
 
        
         
		In  de  wierden,  wieren  of  terpen  in  Groningen  zijn,  nog minder  dan  in  de  
 Friesche wierden of vliedheuvels  (vlieterpen), Romeinsche munten in eenigzins be-  
 langrijke hoeveelheid gevonden;  een bewijs,  dat de Romeinen aldaar althans geene  
 vestiging  van  eenige  uitgestrektbeid  hebben  bezeten.  De  inboorlingen  trokken  
 misschien  heen  en weder;  weinig  is  ons  omtrent ben  bekend.  Uit  de  doorgra-  
 vingen  der  wierden,  die  in  onze  eeuw  hebben  plaats  gehad,  is  het gebleken,  
 dat  de  dieper gelegene  en  onderste  lagen  doorgaans  geene  voorwerpen  van  me-,  
 taal, maar wel ruw bewerkte werktuigen  van steen, been, enz. hebben opgeleverd.  
 Men  vindt  daarin  het bewijs,  dat  een  onbeschaafd  volk,  ’t welk het gebruik  van  
 metalen nog  niet kende,  de  eerste  aanleggers  der wieren  geweest  zijn.  Omtrent  
 het  verblijf der Romeinen  in  het  tegenwoordige Friesland  zijn  de  berigten  reeds  
 schaars;  nog  schaarscher  omtrent  Groningen.  Op  hunne  togten  naar  het  land'  
 der  Cauchen  aan  de Eems,  schijnen  de Romeinsche  veldheeren dit Gewest alleen  
 längs  de  kust  doorgetrokken  te  zijn,  en wel  slechts weinige malen  (1). 
 In  later  tijd,  doch  nog  lang  voor  het  in  bruikbaren  Staat  brengen  der  zee-  
 dijken,  die Groningen  thans,  even  als  Friesland,  zoo  veilig  doen  zijn,  kwam er  
 meer  beschaving  onder  de  inboorlingen.  Zulks  blijkt  uit  de  voorwerpen  van  
 metaal,  benevens werktuigen  en  voortbrengselen  van  den  landbouw,  die men  in  
 de  hooger  gelegene  en  bovenlagen  der  wieren  vindt. 
 Van  de  reuzengevaarten,  die  wij  Hunnebedden  noemen  en  over welker ge-  
 schiedenis,  na de tijden van Vader p i c a k b t  , eerst in onze eeuw een nieuw, hoewel  
 steeds  nog  schemerachtig  licht,  verspreid  is;  van  deze  reuzengevaarten  bezit  de 
 (1)  Er  zijn  er,  die  te  Groningen  plaatsen  Corbulonis  monvmenPum,  bij  t a o it u s   vermeld, 
   en  ook  het  Fleum  bij  p t o l em a e u s   voorkomende;  het  een  echter,  even  onwaar-  
 schijnlijk  ale  het  ander.  Men  heeft  ook  een  Romeinschen  oorsprong  van  Groningen  of  
 sporen  van  dit  volk  meenen  te  vinden  in  den  buitengewonen  vorm  en  bonw  van  de.onde,  
 vroeger  aldaar  gestaan  hebbende,  St.  Walbnrgskerk  (doch  deze  kan  zeer  goed  uit  het  
 Karolingische  tijdvak  gedagteekend  hebben,  waartoe  wij,  op  de overgeblevene  afbeeldingen  
 lettende, wel zonden  overhellen),  en vooral  in de talrijke Romeinsche munten, welke onder  de  
 grondslagen  daarvan  zonden  gevonden  zijn.  Het  is  echter  mogelijk,  dat  de  St.  Wal-  
 burgskerk  gevormd  is  uit,  of  gesticht  op  de  fundamenten  van  eenig  Romeinsch  gebouw.  
 Ook  kunnen  de  munten  (er  zijn  er  ook  in  de  stad  en  de  voorsteden  gevonden)  door -den  
 handel daar gekomen zijn.  Over  de  St. Walburgskerk  leze men;  Dr. G.  a c k e r   s t b a t in g h   
 in den Grcm.  Volksalmmai voor  1843 ,-bl. 37—54; zie eene  afbeelding dier kerk op deli titel. 
 Provincie  Groningen  er  slechts  een,  en wel  aan  de Drenthsche  zijde,  te  Noord-  
 laren  (1).  De tijd van de  stichting der Hunnebedden is nog steeds met den sluijer  
 des  geheims bedekt.  Schoon  het  volk,  dat  deze  gedenkteekenen  van  reuzen-  
 arbeid  heeft  opgerigt,  tot  het  voörhistorische  tijdvak  behoort,  leveren  nogtans  
 die gedenkteekenen  bewijzen  op  van  den  trap  hunner beschaving.  Men  vond er  
 niets  dan  steenen  werktuigen  in;  geen  enkel  stukje  koper,  veel minder  ijzer;  
 zelfs  de  steenen  bijlen  zijn  zeer onaanzienlijk.  De  stichters  leefden  in  het  dus-  
 genaamde  steenen  tijdvak,  en  waren  derhalve  in  beschaving nog weinig  boven  
 de  volken  van  den  Natuurstaat  verheven.  Eeuwen  voor  de  eerst  bekende be-  
 woners,  waarschijnlijk  wel  eeuwen  voor onze jaartelling,  zullen  de  stichters  der  
 Hunnebedden  ook  de  zuidelijke  streek  van  het  tegenwoordige  Groningen  en  
 Friesland,  benevens  de  Provincie  Drenthe  en  andere  oorden  in  en  buiten  ons  
 vaderland  bewoond  hebben.  * 
 Er  waren  in  Groningen,  behalve  de  hooge  uit  Drenthe  komende  boschach-  
 tige  zandstreek  op  en  längs  den  Hondsrug,  later  Drentherwolde  geheeten,  in  
 het  Gooregt,  eenige  dergelijke  streken  meer  hier  en  daar  in  het  z.  w.  en  z.  o.  
 gelegen  (zoogenaamde  Gaasten  en  Horsten)-,  voorts  bestond  het  land  uit  
 een  aantal  poelen  en  moerassen,  of was  met  hoog  en  laag  veen  en  struikge-  
 was  bezet,  en  leverde  de  kuststreek  al  reeds  in  den  aangeslijkten  grond  een  
 beteren  kleibodem  op,  deze  lag  voor  de  zee  open,  en  was  wel  niet  bewoon-  
 baar  dan  op  en  door  de  opgeworpene  hoogten  of  terpen',  zoo  deze  er  reeds  
 bestonden. 
 Wat PLiNius van den  ongelukkigen  toestand  der Cauchen vermeldt, mögen wij  
 misschien  ook  op  de  oudste Groningsche  strandbewoners,  die  aan hen grensden,  
 toepassen.  Hun  land  bestond  uit  dezelfde  grondsoort;  längs  de  kusten  opene  
 vlakke  stranden, . bezet  met  wieren,  bij  vloed  door  de  zee  bespoeld.  Verder  
 landwaarts  in  hoogere  bosChachtige  streken,  meer  geschikt  voor  jagt,  veeteelt  
 en  akkerbouw. 
 Van  de wouden  in  het  land  der  Cauchen  heeft  p i .in iu s   (Hist,  Hat. lib. XVI, 
 (1)  Deze  plaats  behoorde,  even  als  de  stad  Groningen  zelve,  vroeger  tot  de  gouw  
 Trimtha  (Drenthe). 
 38