
door geweld van wapenen veroverd te worden, als het zieh niet vrijwillig mogt
onderwerpen. Deze Graven wendden voor, regt of aanspraak te hebben ook op
dit land, op grond van giftbrieven der Duitsche Keizers. Doch die hoofden des
Rijks hadden, volgens b e k h o f p , vergeten of schenen onbekend te zijn met der
Friezen volksregten en hunne oorspronkelijke betrekking tot het Rijk, ten ge-
volge waarvan hun land geen leengoed, en dus voor geene versehenking of op-
dragt vatbaar was. Bn evenwel schonken zij Oostergo en Westergo of Staveren
nu eens aan de Bisschoppen van Utrecht, dan aan de Graven van Holland of
aan die van Gelder, of aan den Markgraaf van Brunswijk en anderen, het
zij als eene belooning voor genoten diensten, het zij tot kwijting van schuld of
wel om andere redenen (1). Be Friezen lieten hun regt daartegen somtijds wel
gelden, doch bekreunden zieh meestentijds daarover weinig of niet, en erken-
den evenmin de geldigheid dier giftbrieven als zij gezind waren eenigen vreem-
den Landsheer, die zieh aan hen wilde opdringen, te ontvangen; te meer, om-
dat zeldzaam iemand van die begunstigde personen zijne aanspraken deed of kon
doen gelden, zöodat zij daarvan geringe of geene gevolgen ondervonden.
Nog voor het eindigen van den strijd tegen de West-Fnezen verlangde Graaf
Floris V ook Friesland te bemagtigen. In 1288 schijnt hij daartoe eene ver-
geefsche poging gedaan te hebben; doch in 1292 gelukte het hem, om, met
eene vloot over de Zuiderzee gekomen, zijn gezag (doch daar alleen) te vestigen in de
koopstad Staverenwelke zieh hiertoe zonder tegenstand gemakkelijk liet overhalen,
omdat zij voor haren handel daarbij meer kon winnen dan verliezen; want op
den zelfden dag (1 April 1292), dat zij den Graaf huldigde, verkreeg zij van
hem voorregten en vrijheden, die voor haar van belang waren. Het is niet be-
kend, dat de Graaf verder pogingen deed, om ook het overige gedeelte van
Friesland te bemagtigen (2). — Zeer mogelijk is het, dat de Vorst in de bloei-
(1) Zie e e k h o f f t. a, p., bl. 104, en de Schrijvers, naar welke door hem verwe-
zen wordt.
(2) D. oeof.be laat in zijne ten jare 1881 bekroonde, dooh eerst in 1839 uitgegevene
Prijsverhandeling (bij *t Inatitunt),' getiteld: Graaf Floris V wit echte hronnen voarge-
steld, na het ten onder brengen der Weatfriezen wijdloopig vermeld te hebben, er dit
op volgen (bl. 99): «Graaf Floris zette inmiddels zijne zoo welgeslaagde ondernemingen
steeds voort; niet alleen onderwierp Texel zieh aan hem, maar hij bragt, om -zijne heerjende
koopstad Staveren toen het gouden sehild (of clinquaert) heeft doen ver-
vaardigen, waarvan wij boven, bl. 282, melding maakten.
Ofschoon Staveren in 1299 Graaf Jan II op gelijke wijze huldigde en de be-
vestiging harer Privilegien van hem verkreeg, schijnt zij (de geschiedenisbronnen
van die dagen vloeijen niet zeer mildelijk voor Friesland) die Hollandsche rege-
ring spoedig moede geweest en haar afgevallen te zijn. Immers naauwelijks was
Graaf Willem III, die eerlang den bijnaam van de Goede verwierf, in 1305 aan
de regering gekomen, of hij ondernam met 1500 (15,000?) man een togt naar
Friesland, en zette in Gaasterland voet aan wal, met oogmerk om Staveren van
de landzijde te bemagtigen. Doch de Friezen boden, onder hunnen Potestaat
Hessel Martena, hem zoo dapperen tegenstand, dat hij zieh met de zijnen spoedig
weder inscheepte en aftrok. Uit hoofde er zieh bij zijne benden Westfriezen
bevonden, die vroeger door hunne stamgenooten tegen de overheersehing der
Hollandsche Graven geholpen waren, zoo namen de Friezen zulks zeer euvel op.
Daarom deden velen hunner eenen togt naar Noord-Holland, en bragten den
ingezetenen van Enkhuizen en omstreken met rooven en branden groote schade
toe. Uit wraak zonden dezen omgekochte brandstichters naar Friesland, die
eenige stinzen der edelen, welke bij dien togt tegenwoordig waren geweest, in
kolen leiden, enz. enz. (1)
Graaf Willem had de overtuiging bekomen, dat het aanwenden van geweld
het regte middel niet was om de Friezen te winnen. Hij nam dus zachtere mid-
delen, eene behendige staatknnde, te baat, om zijn doel te bereiken. In 1310
sloeg hij eene verzoening met Staveren voor, die aangenomen werd; terwijl de
roem zijner zachtmoedigheid en regtvaardigheid zelfs Westergo bewoog, hem,
bij een verdrag, nabij Alkmaar gesloten , tot Heer aan te nemen; welligt omdat
het in de hooggerezen binnenlandsche twisten te vaak zijne zwakheid gevoelde
tegenover het magtige Oostergo , dat zieh tegen de aanneming van den Graaf
schappij al verder en verder uit te breiden, ook Stavoren, toen de hoofdstad van Vriesland,
omdat deze groote Friezen, zoo men wil, de kleine hadden ondersteund, tot onderwerping,
deed zieh aldaar voor Heer huldigen, en besehonk die stad met verscheiden voorregten, die
bij zijn zoon Jan I nader bevestigd werden.» (Zie de bewijsplaatsen bij o r o e b e , aldaar
bl. 100, noot.)
(1) Zie verder e e k h o f p t. a. p. bl. 106 en de daar vermelde Schrijvers.