
 
        
         
		stapels,  en  beroep  der vonnissen,  een  verbond, gelijk aan  dat der Westerkwar-  
 tierders,  aannamen. 
 Zulks  streed  echter veel  met het belang  der  Bipperda’s ,  Houwerda’s  en  anderen, 
   die  aan  de  oevers  van  de  Eems  wonende,  aldaar  eenen  voordeeligen  
 handel met  de Hamburgers  dreven,  die  te  dier  tijde meesters  van  Emden waren, 
   om van  hunnen  kant  daarin geene verhindering vooruit  te  zien.  In  dezen  
 toedragt  van  zaken  kwam  de  Olderman  van  het  Stads  stapelregt  in  de heer-  
 lijkheid van  Ripperda  te  Farmsum;  alwaar  hij  in  eenen  oploop,  hierdoor  ver-  
 oorzaakt,  gedood werd.  Groningen  nam  dit  zeer  euvel  op  en  eischte  dat  de  
 dader  en  de overige  schuldigen uitgeleverd  zouden  worden.  Ripperda weigerde  
 zulks,  waarom men  hem met geweld  daartoe  zocht  te  dwingen.  Dewijl echter  
 niemand  van  den  naburigen  adel  zieh1 zijne  zaak  aantrok,  werd  hij  weldra  ge-  
 noodzaakt om,  hoewel  op  vrij  harde  voorwaarden,  eenen  zoen  met  Groningen  
 aan  te gaan;  want niet  alleen  moest  hij  het  regt  des  Stapels  erkennen;  maar  
 ook  Stadsbezetting op  zijn  slot ontvangen,  en  voor  den  moord  van  den Olderman  
 500  Rijnguldens  opbrengen.  Houwerda,  hierdoor  geleerd,  nam  in  tijds  
 op zijn kasteel  te Termunten Hamburgsche bezetting;  en stremde, daarop  stout:,  
 de  uitvoering van  het  stapelregt  in  zijn  regtsgebied.  Dit  verschaffen  van  bij-  
 stand  vermeerderde  het  ongenoegen,  dat  reeds  lang  tusschen  Hamhurg  en  
 Groningen  gesmeuld  had,  dermate,  dat  het  op  dadelijkheden  zoude  hebben  
 uitgeloopen, ware  niet, door wederzijdsche scheidsregters,  een tweejarig  bestand  
 getroffen,  gedurende  hetwelk  men  beloofde  zieh  met  elkanders  zaken  niet  te  
 zullen  bemoeijen. 
 De  oneenigheden  over  den  Stapel werden  echter het  volgende jaar  geheel  bij-  
 gelegd,  doordien  verscheidene dorpen  in  Fivelgo,  hoewel  aan  den  zeekant  gelegen, 
   als Farmsum, Weiwert, enz.,  een  verbond,  dat  12 jaren  duren  zou,  daar-  
 over met  de Stad  sloten;  waarbij  zij  echter  bedongen  nu  en  in  't  vervolg ge-  
 lijkelijk met Appingedam  behandeld  te  worden.  Ripperda  bevestigde  niet  alleen  
 het  verdrag  der  vier  dorpen,  over  welke  hij  regtsgebied  had,  maar  her-  
 nieuwde ook  zijn  verbond  van  het  vorige  jaar.  Dit  verbond werd  kort  daama  
 in  het Oldambt  door  de  Finsterwolders  en  Eexters,  daama  door  de  Winscho-  
 ters  en  eindelijk  door  de  gezamenlijke  dorpen  Midwolde,  Oostwold, Muntendam, 
   Zuidbroek,  Noordbroek,  enz.  gevolgd;  welker  verbonden  alle geschoeid  
 waren  op  de  leest  van  dat  der  Ommelanden.  De  vruehten  dezer  vereeniging  
 openbaarden  zieh,  gelijk wij  reeds  in  de  tweede  Afdeeling  gezien  hebben,  in  
 verscheidene  wederzijdsche  vriendelijke  schikkingen  in  het  zijl-  en  dijkwezen. 
 Minder gelukkig  liepen  de onderhandelingen  af  om  tusschen  de  Hamburgers  
 en  Groningers,  in  plaäts  van  het  bestand,  dat  ten  einde  snelde,  eenen  vasten  
 vrede  te  bewerken.  De  gemoederen  waren  te  zeer  van  elkander  verwijderd,  
 doordien  de  eersten  het  gedrag  van1 Houwerda  bleven  goedkeuren;  en Gockin-  
 ga,  gerust  op  zijne  verwantschap  aan  Edzard  van  Greetzijl,  de  burgers  van  
 Groningen  zelfs  belelte  iets  in  zijne  heerlijkheden  te  koopen  of te  verkoopen.  
 Maar  zulks  bewoog  Edzard,  die wel  vooruit  zag,  dat  zulks vroeger of  later  aan  
 zijnen  zwager  gewroken  zoude  worden,  alsmede,  om  zijn  nog  niet  genoeg  ge-  
 vestigd  gezag,  geene  vijandelijkheden  tusschen  Groningen  en Hamburg  begeer-  
 de,  alles  tot  een  vergelijk  aan  te  wenden.  Dit  gelukte  hem  ten  jare  1437.  
 Bij  het  verdrag werd  het  stapelregt  in  de  Ommelanden  aan  de  Groningers  en  
 het vrij  gebruik  van  de Eems  aan  de  Hamburgers  toegekend  (1).  Houwerda  
 werd  er  in  begrepen, maar  Gockinga  verwierf alleen  een  tweejarig  bestand. 
 In  dit  zelfde jaar  deed  Keizer  Sigismund  de  stad  Groningen  in  den Rijks-  
 ban,  dewijl  zij  in  de  twisten ,  die  na  den  dood  van  Frederik  van  Blankenheim  
 over  de  opvolging  in  het Utrechtsche  Bisdom  gerezen waren,  de  zijde  van. Rudolf  
 van Diepholt tegen Walraven van Meurs, die door hem voorgestaan werd (2),  
 gekozen  had.  VKeizers  kort  daarop plaats  hebbende  doöd,  deed  den banblik-  
 sem  te  niet  loopen,  te  meer  daar  Paus  Eugenius  Rudolf  bleef  handhaven.  
 De  eerSt  kortelings  met  de  Hamburgers  geslotene  vrede,  werd  bijna,  nog  in  
 dit  zelfde  jaar,  weder  verbroken,  ter  gelegenheid  dat  de  Stads-Olderman  een  
 Emder  schip,  dat  in  de  Ommelanden  koren  gekocht  en  geladen  had,  naar  de  
 Stad  opbragt.  Hoewel  nu  soortgelijke  opkoop,  volgens  het  erkende  regt  des  
 stapels,  ongeoorloofd  was,  nam  echter  de  Hamburgsche  Bevelhebber  in Emden  
 de weigering  des  Raads,  om  sehip  en lading  te  ontslaan,  zoo  euvel  op,  dat 
 (1)  Tégétiw.  Staat,  bl.  156. 
 (2)  Zie  onze  Munten  der Heeren  en  Steden  väJn  Overijssel,  bl.  85. 
 51*