
 
        
         
		de  balk  stond)  had  tot  omschrift :  Sigìllum  ad causas,  en men mag het vermelde  
 stadszegel  ook  voor  zoodanig  houden,  sehoon  het niet,  noch  eenig ander,  uit-  
 drukkelijk  zoo  genoemd  wordt,  en  daarom  ook  vruchteloos  tot  dus Ver  gezöcht  
 is.  Dit  is  echter  te  verklären  uit  de verschillende  andere  einden,  waartoe  het,  
 behalve  tot  regtszaken,  als  téeken  der Groningsche Heerlijkheid  diende.  Aldus  
 prijkte  het  ook  op  de  verschillende oude  openbare  gebouwen  der  stad,  als  het  
 Raad-  en  tevens  Regthnis,  dat  in  1443  gebouwd  is;  aan  het  nog  oudere  ge-  
 bouw  van  dien  aard ,  thans  de Hoofdwacht,  enz. ;  —  en  gelijk  het  eerst^ in  de  
 plaats is gekomen  van  het  laatste,  zoo  had dit reeds vervangen het oude Geregts-  
 hof  van  het  Praedivm,  dat  waaischijnlijk  stond  ter  plaatse  van  het gebouw,  
 dat  thans  tot  het  militair  Hospitaal  (genaamd  Militaire  Ziekenzaal)  is  in-  
 gerigt  (1). 
 Wordt nu  door  dit  alles  voldoende  gestaafd,  dat  het Groningsche wapen  oor-  
 spronkelijk  dat  der Prefekten  en  later  van  de  stad,  als  het wapen  der  Groningsche  
 Heerlijkheid  was,  in  tegenoverstelling  van  het  buxgerlijke  of  stedelijke  
 wapen,  de  St.  Walburgskerk, —  wat  is  nu  waarschijnlijker  dan  dat: het  zelfde  
 wapen  op  de  Groningsche  munt  ook  den  zelfden  oorsprong  heeft?  De Heer  
 s t r a t i n g h   heeft  geene  oudere  stadsbescheiden met  dit wapen  dan  uit  het  begin  
 der  16°  eeuw  kunnen  vinden ;  en  denkelijk  zal  de  stad  ook  niet  eér  zieh  van  
 dat  wapen  als  zegelteeken  bediend  hebben,  dan  nadat  zij  in  1460  de  geheele  
 Heerlijkheid  van  Groningen  in  pacht  heeft  aan  zieh  gekregen.  Men  treft  het  
 wel  vroeger  aan  op  de  munt,  door  de  stad  geslagen,  en  dit  is  ook  zeer wel  
 verklaarbaar,  ja  strookt  volkomen,  als men weder  in  aanmerking  neemt,  dat na  
 de  eerste  pacht  in  1392  de  stad  daartoe  reeds wettige magt  zal gehad  en  be-  
 houden  hebben.  Maar  dat  zij  vóór  dien  tijd,  althans  met  regt,  gemunt heeft,  
 dit  is  hoogst  twijfelachtig.  •—  Tot  dus  verre  Dr.  s t r a t i n g h . 
 De op  bl.  448  en  449  door  ons  medegedeelde  deniers van Groningen  behoo-  
 ren  ongetwijfeld  tot  de  13e,  uiterlijk tot  het begin  der  14e  eeuw.  Zij  kunnen  
 zeer  goed  onder  Bisschoppelijk-Utrechtschen  invloed  geslagen  zijn.  Eerst  later 
 (1)  Even  als  Groningen,  had  ook  de  stad  Dordrecht  twee  zegels;  het  eene  dat  der  stad,  
 het  andere  dat  der  Heeren  van  de Merwede  (een  rood  schild  met  een  zilveren  fasce  en  pal). 
 ontdekt  men  den  keizerlijken  arend  op  de  Groningsche  munten;  zie  onder  anderen  
 Pl.  .VIII,  N°  9—25  en  Pl.  IX,  N°  26,  enz. 
 De  stad Groningen  zal,  gelijk  de Heer  s t r a t i n g h   (t.  a.  p.  bl.  106)  te  kennen  
 geeft,  wel  niet  voor  in  de  eerste  helft  der  15e  eeuw den  dubbelen  Rijks-  
 arend  aangenomen  hebben;  waarschijnlijk,  zegt  hij,  bij  gelegenheid  dat  de  
 Eriezen  en met  hen  de Groningers  zieh weder onmiddellijk onder  het Rijk deden  
 en  lieten  brengen.  Dit  had  vooral  plaats  onder  Keizer  Sigismund,  bij  de  bullen  
 in  1417  en  daaromtrent  aan  de  Friezen gegeven.  Uit  deze  bullen  blijkt,  
 dat  toen,  en  naar  het  schijnt  voor  het  eerst,  in Friesland grooten  geslagen  zijn,  
 met  den  dubbelen  arend  met  uitgestrekte : vleugels,  tot  een  teeken —  zoo  als  
 E.  BENiNGA  (Hist,  van  Oostfriesland,  bij matth.  Anal.  IV,  198)  er van zegt —  
 dat  de Friezen  aan  het Rijk  behoorden  (1).  Alhoewel  deze  bullen  in  het  alge-  
 meen  tot  de  Friezen  gerigt  zijn,  zoo  is  het  bekend,  dat  men  toen  Groningen  
 mede  onder  Friesland  rekende ,  en  de  stad  zelve  zieh  dit. liet welgevallen,  om  
 ook  van  de  voorregten,  daarbij  verleend,  genot  te  kunnen  hebben,  zoodat  zij  
 bij  de  onderhandelingen met  dien Keizer  zieh ook  heeft  doen  vertegenwoordigen  
 en  die  zelfde  voopregten  aanbiedpn.  De  Groningsche  munten  met  den  Rijks-  
 arend  als  Support  of Schilddrager,  tot  een  teeken  of zinnebeeld  van  de  bescher-  
 ming  des  Rijks,  waaronder  de  stad  stond,  zullen  dus  niet ouder  zijn  dan  de  
 15e  eeuw,  gelijk  men  er  ook  met  zekerheid geene  vroegere  aantreft. 
 Doch ook eens toegegeven,  dat er van  deze of andere oude Groningsche munten  
 vóór  1392  geslagen  zijn door  de  stad,  zoo  blijft  nog  de  vraag  of zij  dit met regt-  
 deed, dan het zieh  aanmatigde, gelijk hiervan nog  een merkwaardig blijk voorhan-  
 den is,  dat een vrij  stellig bewijs voor de beschuídiging oplevert, namelijk den door  
 v. i d s i n g a  bijgebragten brief van het Domkapittel van Utrecht aan een’ der Utrecht-  
 sche Bisschoppen.  Ha  aangemerkt  te hebben,  hoe  het Domkapittel  steeds  in het  
 rustig bezit is geweest en  de inkomsten ontvangen  heeft van het Landgoed Groningen  
 , ingevolge de gift van Keizer Henrik IV, terwijl de Bisschoppen derwaarts be-  
 eedigde Prefekten en Muntmeesters plagten te zenden, om de regtspleging aldaar uit 
 (1)  Zulk  eene  type  kennen  wij  in  Friesland  niet  uit,die dagen, maar het  schijnt hiernit  
 te  blijken,  dat  de  Groningsche  bracteaten  eerst  u it  de  eerste  helft ' der  15e  eeuw  dagtee-  
 kenen,  en  -dus  uit  de  bittere  dagen  der  Schieringers  en  "Vetkoopers.  v.  d .  c. 
 81*