
 
        
         
		RESCRRIJVING  DER  MUHTEN  TAN  GRONINGEN  EN  DE  
 OMMEEANDEN,  TAN  DE  TROEGSTE  TIJDEN  TOT  
 AAN  DE  PACIFICATIE  TAN  GEND. 
 Van  munten,  onder  Karelden Grooten  te Groningen  geslagen,  is  ons  nimmer  
 iets  voorgekomen;  maar  misschien  zijn  de  denariussen  met  het  opschrift  
 Palatina  moneta  (in  het  paleis  geslagene  munt),  onder Lodewijk  den Vroomen  
 vervaardigd,  in  Friesland gevonden,  en in  onze Afdeeling Munten der Fränkischen  
 Duitsch-Nederlandsche  Forsten  later  mede  te  deelen,  aldaar  gemunt  geworden. 
 Terwijl Graaf Bruno  III  van  1038—1057  het bewind in Ooster- en Westergo  
 voerde  en  daar,  gelijk wij  in  onze  Afdeeling Friesland gezien  hebben,  munten  
 sloeg,  schijnt hij  in de  overige Friesche Graafschappen geene magt uitgeoefend te  
 hebben.  Van Bruno-munten is er in  de  landen,  die het tegenwoordig gewest Groningen  
 zamenstellen, althans geen spoor; de oudste munt in de tegenwoordige Pro-  
 vincie Groningen geslagen, schijnt die te zijn, welke Bisschop Bernoldus van Utrecht  
 aldaar  liet vervaardigen  in  de  villa  Gruoninga,  hem  in  1040  door  Keizer  Hendrik  
 III geschonken (1), maar deze munt moeten wij hier niet opnemen.  Zij dient,  
 gelijk  wij  reeds  boven  zeiden,  hare  plaats  te  vinden  onder  de  Bisschoppelijk-  
 Utrechtsche  munten.  Wij  gaan  alzoo  over  tot  de  munt  van 
 E G B E R T   I.  (1057—1068.)  (2). 
 Deze  munt  (zie  PI.  VHI,  N”  1)  heeft  op  vöor-  en  keerzijden  de  type  der  
 Bruno-munten;  namelijk  op  de  vz.  een  gekroond hoofd  (dat van Keizer Hendrik  
 III)  en p rofil,  naar  de  regterzijde. gekeerd  en  daarvoor  een  kruisschepter.  
 Omschrift:  ECBERTVS 
 Kz.  Het  woord  BRVN  tusschen  parellijnen  ingesloten.  In  de  rondte: 
 (1)  In  den  giftbrief staat  Gruoninga;  op  de muntjes  Gruoninga. 
 (2)  Over  de  lotgevallen  van  dezen  Graaf  zie  men  boven  bl.  55  en  58. 
 *   SELNRON 
 Selnron  hebben  wij  nergens  aangetroffen,  doch  Seltnon  komt,  als  thans on-  
 bekende  plaats  in  de  gouw  Hugmerchi,  voor op  bl.  133  van Mr.  l .   p h .  c .   v a n   
 d e n   Bi'VRGji’s   Handboek  der  Middel-Nederlandsche  Geographie,  Leiden  1852;  
 vergelijk  het  aangeteekende  boven  bl.  316. 
 Wij  zijn  de  kennis  van  dit  hoogst  zeldzame  en  uiterst  belangrijke  muntje  
 verschuldigd  aan  Dr.  v o n   k o e h n e   in  de  Mémoires  de  la  Société  dl Archéologie  
 et  de  Numismatique  de  S t.  Petersbourg,  Vol.  III,  page  432.  V o n   k o e h n e   
 zegt  aldaar:  //Dieser  merkwürdige  Pfennig muss  gleich nach  Bruno’s Tode geschlagen  
 sein;  man  sieht,  wie  Ekbert  den  von  seinem  Bruder  eingefiihrten;  
 vielfach  verbreiteten  Typus,  nicht  zu  verändern,  und  erst  etwas  später  einen  
 neuen Typus, welcher  aber  von  dem  seines Bruders doch nicht gänzlich  abwich,  
 einzuführen wagte.  Dieser  neue  Typus  zeigt  aber  auf der einen Seite ein Kreuz  
 mit einer Kugel in jedem Winkel, und auf der anderen  statt des Wortes BRVN,  
 ebenfalls zwischen zwei Perlenstreifen, NOTA,  oder MOTA,  eine Abkürzung für  
 v  Moneta.  -  Steht  auch  daneben  der  Name  des  Prägeherrn  oder  des  Ortes  in  
 Nominativ,  so  hat  dies  bei  dem,  welcher  den  Lateinischen  Sprachgebrauch  im  
 Mittelalter  kennt,  nichts  Auffallendes.// 
 Doch  deze  soort  van  munten,  boven  onder  Friesland  (zie  hl.  56—58)  door  
 ons  beschreven,  schijnt  in  de Groningsche  streken  niet  geslagen  te  zijn ;  althans  
 tot  dus  verre  kwam  die  type  ons  daar  niet  voor. 
 De  munt  is  afkomstig  uit  eenen  vond  in  Polen. 
 Deze  is  waarschijnlijk  de  eenige  Groningsche munt van Egbert  I; wij  gaan 
 over  tot  die  van 
 EGB ER T   II.  (1068—1090.) 
 Deze Graaf, onder wien men  kan  aannemen  dat  het  oudere,  zoo  uitgebreide,  
 '  Friesland  zijn  hoogsten  bloei  bereikte,  terwijl hij  zelf door  den  handel  zoo veel  
 welvaart  genoot,  dat  hij  //ditissimus//  de  schatrijke  genoemd wordt,  heeft ons 
 twee,  zoo  niet  drie,  verschillende  munten  nagelaten, op  den  grond  van  het 
 tegenwoordige  gewest  Groningen  geslagen. 
 56