
burgers, vooral der bevoorregten, alsmede der meer gegoedden en aanzienlijken.
Westfriesland en Oostfriesland waren in dezen tijd reeds van elkander ver-
vreemd en gescheiden. Oostfriesland, bestaande uit de tegenwoordige provincial
Friesland, Groningerland en Oostfriesland, hield zieh onderling nog gaarne,
zoo veel mogelijk, bijeen. De landstreek tusscben de Eems en de Lauwers
noemde men wel eens klein Friesland; in hetzelve lagen de landschappen Hun-
sego (Middag en de Marne beboorden daarbij), Fivelgo-, bet Oldambt, Vre-
dewold, Langerwold en Reiderland.
De Geschiedenis draagt in deze dagen geene kennis van ambtenaren, die in
Groningerland het bewind voerden. Het schijnt integendeel dat de hoofdlingen
of bezitters der edele heerden, benevens de eigenerfden, niet alleen het hooge
en läge geregt uitoefenden, maar ook tevens al de gewone daden en handelin-
gen van het bestuur verrigtten. Ten einde orde en veiligheid te bevorderen,
ging de stad met onderscheidene landschappen onderlinge verbonden aan (1)'.
Elke staat of hoofddeel van Groningerland was een klein Gemeenebest, onderling
en in der daad van andere magten onafhankelijk; zoo stond Appinge-
dam, met stedelijke regten begiftigd, op het laatst der 14“ eeuw, als hoofd-
plaats of stad aan de spits van Fivelgo. Zij had vrijen handel met vreemde
kooplieden. Niettegenstaande de veelvuldige twisten met Groningen, bloeide
Appingedam toen reeds door koophandelprivilegien en eigen regt, gegrond op
den Sm rb r ie f, en was als zoodanig voor dat kwartier eene zeer belangrijke
plaats. Op de regering had de. geestelijkheid in den oudsten tijd, tot ongeveer
het midden der 13e eeuw, veel invloed, doch van dien tijd af verkregen de
wereldlijken allengskens meerdere magt. Na dat tijdvak heet het in de Upstal-
boomsche Wetten: Nos Judices Zeelandini Phrisiae, en in de Wetten der onderdeelen:
»Wij Hovelingen, Rechters en meene Meente,» d. i. het gezamenlijke
volk. De volksmagt, welke de wetten moest goedkeuren, werd uitge-
drukt door de Lioda kesten, Plebiscita of volksbesluiten, volkswillekeuren.
Yolgens b id a , Hist. Heel. lib. I I , cap. 5 heeft Koning a e th e lb e a r h t in de
6e of 7“ eeuw, reeds wetten aan de Engelschen gegeven, maar deze zijn later
( 1 ) W e s t e n d o b b , J'aarboek, II, b l . 2 .
weder verloren geraakt, anders waren deze ohder de oudste van het heden-
daagsch Europa. Na dezen moeten de Friezen, tusschen het Vlie en de Wezer,
en daarna de Zwitsers, het eerst' wetten hebben vervaardigd.
Daar ieder kwartier in Friesland en zelfs de onderdeelen zijn eigen landregt
had, zoo waren die van het deel, dat thans Groningen heet, vrij talrijk. Zij
waren algemeene of plaatselijke wetten. Tot de laatste behoorden de wetten
van Hunsego, Fivelgo en het Westerkwartier.
Deze wetten hebben den grondslag gelegd tot nfeer algemeene Landregten
, waarvan het Ommelander landregt ten bewijze strekt. Zulks was een ge-
volg van de vereeniging en zamensmelting van onderscheidene kwartieren van
Groningen tot een geheel, alsmede van den invloed op- en de deelneming in
het Ommelander bestuur door de stad Groningen. De betrekking van Groningen
en hare heerschappij over het land, benevens de overgang van den demokratischen
in den aristokratischen ~vorm, bragt groote veranderingen te weeg.
Deze veranderingen, zoo in het stads- als landsbestuur, hangen vooral te zamen
met de uitbreiding der warven en de vestiging der Hoofdmannenkamer, waarvan
de oprigting echter tot later tijd behoort.
Al deze voordeelen van staatkundigen en industriellen aard voerden de magt
der stad Groningen, in de laatste helft der 15e eeuw, ten toppunt.
Door welstand daartoe in staat gesteld en aangespoord door herhaalde inne-
mingen der stad, door roovende en verwoestende vijanden, begon men de stad
nu uit te leggen, te verfraaijen en te versterben. In 1469 werd de stad uit-
gelegd (1). Die uitbreiding getuigt van toenemende bevolking en deze van
den bloei der stad. Niet alleen tot het plaats maken voor eene grootere bevolking
, ook voor eene betere huisvesting strekte zieh de zorg der regering uit.
Men begon de huizen beter te bouwen, en vele groote huizen, van steen opge-
trokken, verhieven zieh trotsch boven de houten stülpen, met stroo of riet gedekt.
Er werd ook veel ter verfraaijng van de stad gedaan; onderscheidene openbare ge-
bouwen werden opgetrokken, als een nieuw Baadhuis op de Groote Markt in 1443
en, daaraan verbonden, het Stadswijnhuis in 1470. De Aa- en Martinikerken wa-
(1) Deze en eenige volgende mededeelingen behooren eigenlijk tot het vierde tijdvak.