
 
        
         
		worde  nw  eil  sede  ic  wolde  mer  doen,  want  wände  ment  anders  ic wolde myn  lyff vnd  
 gued  verboerd hebben.  Doe  vragede  my woerd  op  wat  daghe ic  den  breff wolde  brenghcn  
 ic  seyde waneer  gy wolden,  wy  rameden  ene  dach  gelyke  ic  dede  als  ic  angenomen  hadde  
 efi  sede,  dyt  is  myn  breeff  den  doe  ic  uw  van  dogeden  op gueden geloue myt sodane be-  
 scheide  ic  sali  daer  nicht mede  doen  oft  daer wat  yn, wert  dat  ghy  nicht gerne hadden  het  
 sali  iv  mede wesen  by  uwen  rade,  want  ic  en  dencke  nicht tegen uwe toe  doen,  eö seyde  
 mede  ic  gheue  my  dus hyr  in ouer opdat alle dinck  eens mucht gued weder werden.  Ghy  
 leten  my  aff gaen  en  lesen  den breeff,. woeme  dat  van  my  nam  in  dogeden  als  ic  gehopet  
 hadde  wet men  wall;  my  word  do  na  gheen  eet  meer  gevraget  men  my word  gesecht  dat  
 wy  solden-  wederkomen  op  ene  anderen  dach  en  doen  den  eet  ic  swech  daerop,  want  ic  
 vemam  int  gebeerde  ten  wolde  daer  nicht  mede  beteren  als  billix  wall  anders  behoerd  
 hadde  wolde  me  nicht 'gesocht  hebben  dan  vrede  vnde  doeget.  Je  vrageden  voerd  off gy  
 my  des Keysers breeff wolden weder  doen  my  word  geantword  op  den  dach  gy  doe  setten  
 wolde  ghy  my  weder  seggen  woment  daermede hebben,  een  godes  name  seyde ic,  anders  
 en  hebb  ic doe  nicht  angenome  vnd  hebbe  seer oec  vernome  woe  ic  dat  hebbe maect; Wy  
 hebben  gelyke  gene  dach  geramet  alse wy voer  gedaen  hebben,  soldet my  gegaen alse  wall  
 voerspraken  was  na  sumigher  willen  ist  beter  gevallen  en  sali  off god will  beter werden  
 sunder  twiuell.  Daer  vffie  begere  ic  oeck  van  uw my  anders  nicht ouer toe  seggene,  men  
 ic  muchte  wall  dusent  myt  gode  eer  ede  wall  sweren,  want in  der waerheyt  anders  nicht  
 en  is.  Ende swore ic nu  soe solde me  segghen  ic  were meenedich ende  het  solde  dan  meer  
 werkes  maken  dant  ye  gedaen  heefft  van  den  gheue  de  sulken  quaden  geruchte  ene wall  
 ouerslaen  koUne.  Je  dencke  noch  ene  wyle  bute  toe  blyuen  en  nümant  boue  rechte  to  
 done  dan myn Ere  to  beschermen  waer  ic  kan myt rechte;  anders  een beghere  ic  nicht my  
 weder  to  schene,  Syt  gode  beuolen  de  een  vndersueker  is  der  herten  de  elken muet  doen  
 na  syne  herten.  Gesc.  vnder  myn  Segell  op  des  hillighen  sacraments  Auet  Anno  dffi  
 etc.  Lxxvni0. 
 Den  Borgermesteren  Raed  Sworen Menthe  Jck  Johan  Rengers  van  den  poste 
 en  den  Ghilden  vä  der  stat.  Den  Ersamen  L.  S.  houetlinck  toe  Schermer  Juwer  alre  
 Gheestliken  here  Prelaten Houedinghen  Ende  trouwe  frundt. 
 der  Ghemenen  Menthen  der  orfrelande  myne  
 bysondere  leue  here  vnd  frunden mySentliken 
 gesc.  ‘ 
 Naar  het  oorspronkelijke  in  de  Archiven  der  stad  Groningen, 
 Het  zegel  van  Johan  Rengers  van  ten  
 Post  in  groen  was  gedrukt. 
 Ten gevöfge  der  omstandigheden  schijnt  er van  de  boven medegedeelde  privilegien  
 volstrekt  geen  gebruik  gemaakt  te  zijn,  en  hadden  dus  de  gelden,  die  
 aan  de  gezanten,  naar  het  schijnt,  verstrekt waren  geworden  om  het  regt  der  
 gouden  munt  voor  Groningen  te  verwerven,  als  ze voor  de  heerlijkheden  Farm-  
 sum  en  Scharmer  gebezigd  werden,  weinig  zegen  (1). 
 Aangezien  de  uitkomst  van  de  beloofde  hulp  des Keizers  niet  aan  de  groot-  
 sche  verwachting  voldeed,  die  men  er  zieh  van  gevormd  had,  zond  men  in  
 1475  een  Geestelijke,  en wel  den  Proost  van  Emden,  Johan  Fredewold,  die  
 ook  Priester van  St. Maartenskerk  te Groningen  was,  naar  den  Keizer.  Doch  
 hoewel men  in  het  eerst,  om  den  reeds  öntstoken  oorlog  tusschen  Frederik  en  
 Karel,  zieh met  eenen  goeden  uitslag  vleide,  liepen  de  onderhandelingen  echter  
 ,  ten  gevolge  van  den  dood  des  gezanten,  te  niet. 
 De  geweldenarijen  der Heeren  van  Westerwolde  veroorzaakten  in  dezen  tijd  
 eene  verandering  in  de  regering  van  dat  landschap  en  bragten die over  aan  den  
 Raad  van  Groningen:  Deze Heeren waren  zulke  woestaards  dat,  onder  anderen  
 ,  een  hunner, Egge  Addinge,  die  den  landzaat  geweldig' plaagde,  in  eenen  
 oploop  doödgeslagen  werd.  Zijn  zoon  Hajo  trad  het  zelfde  voetspoor  in  en  
 spaarde  zelfs  de  geestelijken  niet.  Toen  dé  Priester  van  Onstwedde  hem  eens  
 vrijmoedig  zijn  siecht  gedrag verweet,  liet  hij  dien  aan  den  staart  eens  paards  
 binden  en over  allerlei  ongebaande  wegen  voortjagen,  tot  hij  eindelijk  op  eene  
 jammerlijke  wijze  den  geest  gaf  (2). 
 Gedurende  de  onlusten  die  er weder tusschen  de  Schieringers  en Vetkoopers 
 (1)  In  de  Werften van  den  Ommelander  edelman  j o h a n   e e n g e e s   v a n   t e n   p o s t ,   uitge-  
 geven door Mr. h .   o .  f e i t h ,   Archivarius der Provincie  Groningen,  (Gron.  1852) III Deelen,  
 wordt  in  Deel  I ,  bl.  171,  dezein  het Handschrift  gevondene  aanteekening  raedegedeeld:  
 «Anno  1587  (1487)  hefft  Keiser  Eriderich  de  derde  an  de  van  Gronningen  ende  an  den  
 «ridder  Johan Rengers  to  Schermer geconfereert  te f mögen  golden guldens  slaen,  welx Pen-  
 •gers  oieft  gedaen  ftejjtt.*  „Wij  vermelden  dit,„ofschoon  wij  gelooven  dat  de  steiler  dier  
 aanteekening  zieh  vergist  heeft.  Het  ftan  epÜter  zijn,  dat  naar  aanleiding  van  het me-  
 degedeelde,Jde NumiSmatiek  no^  te  eeniger tijd  uit  een  verholen  hoek  zulk  eene  munt  te  
 wachten  hebbe. 
 (2)  Tegenio.  Staat  bl.  179. 
 5 4