maalde. Deze molens moeten in de volgende eeuw meer algemeen ingevoerd en
de landbouw daardoor aanmerkelijk bevorderd zijn geworden. Daardoor toch
werd de landman in staat gesteld om zijne landen van *t zomerwater vrij te
houden, en door de uitmaling in ’t voorjaar de uitzaaijing-te bespoedigen; alzoo
de graanteelt uit te breidSn en een günstigen oogst te bevorderen. De ver-
boogde prijs der landelijke produkten, wijst de toenemende waarde der lande-
rijen aan; op het laatst der 13® eeuw kostte een trekos in Groningerland 10
schellingen, en in 1454 daarentegen een paar trekossen in Westfalen 15 Rijn-
landsche guldens (1). . r ; .
De weinige buitenlandsche handel, >overstroomingen, misgewas en de veel-
vuldige inlandsche beroerten veroorzaakten dikwijls een groot en plotseling ver-
schil in de prijzen der levensmiddelen. In 1404 was de laagste prijs van een
mud rogge 5 Groningsche stuivers van 6 plakken, en de hoogste van 30 zulke
stuivers. De bakkers moesten tijdens den eersten prijs 2 ponden brood leVeren
voor 1 plak (2).
Van de eigenlijke wijze van landbouwen in dit tijdvak, kan, bij gemis van
berigten, slechts weinig met zekerheid : worden medegedeeld. Het wordt echter
aangenomen, dat men oudtijds ook in Groningen met ossen eh koeijen ploegde
de naam ossegang duidt dit genoegzaam aan. De ossegangen zijn in sommige
streken van het gewest thäns nog aan wezig (3) i De hjiizen of • boerewoningen
werden langzamerhand veel ¡verbeterd en voor het bedrijf meer geschikt ingerigt.
Zulks is althans Tzeker het geval geweest met de woningen der eigenerven en
grootere grondbezitters. De voornamere en grootere boerewoningen, bekend önder
den naam van kemna (4 ), dagteekenen ook uit dezen tijd.. Die waren van gebak-
ken steen gebouwd en bestonden doorgaans uit twee vertrekken. Behalve deze
kemna-huizen zijn de zoogenoemde borgen, bürgen of bürgten mede in deze
(1) Zie de Schrijvers aangehaald bij d i j k e m a , Hl. 248.
(2) WE s t e n d o r p , Jaarboék, II, bl. 313—315, die echter verkeerdelijk van dmpen
(toenmaak nog niet bekend) spreekt.
(3) Over de beteekenis van den naam zie men d i j k e m a , bl. 248 en 249, noot.
(4) Of kemnade, afstammende van cami/nus (schoorsteen). Zioo heetten ook de sti/nsen
of groote steenen gebouwen.
dagen ontstaan. Zij dagteekenen meest van de inlandsche twisten en krijgstoo-
neelen tusschen de Schieringers en Vetkoopers in de 14® .eeuw, en zijn vroeger
gebouwd dan de Kimnata. Er kunnen wel ten tijde der in vallen van de Noormannen
reeds steenen wijkplaatsen gebouwd zijn geworden; doch hun aantal
moet toen, wegens de groote kostbaarheid vän ,het aanvoeren van natuurlijken
steen in Groningen, (baksteenen kende men eerst eeuwen later) niet groot ge-
weest zijn. Het bouwen yän steenen huizen bewijst het aanwezen van tigchel-
werken. In Groningen s^hijnen geene - huizen,, van bijzondere personen van natuurlijken
of onbewerkten steen in gebruik te zijn geweest. Het maken van
tigchelsteenen is door de kloostéríingen ingevoerd, -en ’t bouwen.van steenen
huizen schijnt mede door hen in gebruik té zijn gekomen; zie boven bl. 347.
Te regt stelt w e s t e n d o r p den oorsprong der eerste steenen gebouwen niet
ouder dan de 13® eeuw; vroeger zullen alle gebouwen, zelfs vele kloosters, van
hout geweest' zijn. Zoo was ook het. eerste klooster te Egmond. De zoogenoemde
meijer-huizen pf meijer-boerderijen moeten aanvankelijk siechte, en zelfs vervoer-
bare , woningen geweest zijn. Deze Meijers toch, die eerst op de kloostergoede-
ren ontstaan, en, later door de in pacht uitgegevene hoeven der grootere landbe-
zitter^, JEigenaren genoemd , vermenigvuldigd zijn, hebben den grondslag gelegd
van dp later voorkomende Beklemde Meijers. De behuizingen van deze meijers
moeten aanvankelijk weinige verbeteringen hebben ondergaan. Krachtens de
overeenkomsten woonden zij er steeds onzeker , dewijl het den eigenaar even zoo
wel vrij stond om de huur, na ommekomst der jaa/rmalen, te eindigen, als den
meijer.om die op te zeggen. Volgens -het Stadboek yan Groningen van 1 4 2 5 ,
mögt of moest het huis, op die landerijen gebouwd, na den afloop der huurja-
ren,, worden weggebroken of tegen waardering van den Raad, door den landeigenaarworden
overgenomen (I)-. Uit een en ander is het waarschijnlijk, dat
hunne woningen ongeveer nog wel den eenyoudigen vorm van de hutten der
oude. Eriezen zullen gehad hebben, die, op vier in den grond bevestigde palen
rüstende, een stroodak met leemen wanden dáárstelden, van welke in de oude
wetten meermalen gewag gemaakt wordt. Het komt alzoo waarschijnlijk voor,
(1) Zie de plaats van w e s t e n d o r p aangehaald bij d i j k e m a bl. 251.