
 
        
         
		door  Keizerlijke  troepen  geveld.  Van  zijne  gemalin  Oda,  dochter  van  Otto  
 van  Orlamunde,  Markgraaf  van  Meissen,  had  hij  geene  kinderen. 
 Ten  onregte,  zegt  von  köhne,  hebben  madee  (1),  le lew e l  (2), götz  (3),  
 cappe  (4)  en  anderen  de  munten  van  Egbert  II  onder  de  Konvnklijhe  gerang-  
 schikt,  en  in  het  borstbeeld  der  voorzijde  dat  van  hem  willen  zien.  Wanneer  
 dit  zoo  ware,  dan  moesten  al  deze  munten  in  de  beide  laatste  jaren  van  zijn  
 leven  geslagen  zijn,  hetwelk  des  te  onwaarschijnlijker  is,  omdai Egbert II destijds  
 reeds  van  zijne  Friesche  bezittingen ,  in  welke  de  meeste  dezer  munten  
 geslagen  zijn,  beroofd  was.  Het  borstbeeld  stelt  dan  ook  minder  dat  van  een  
 jong  man  van  dertig  jaren  (gelijk  Egbert  II  omstreekt  1088 hoogstens geweest  
 kan  zijn),  dan  dat  van  eenen  meer  bejaarden  voor  (5).  Verder  ontbreekt  
 steeds  de  titel  rern,  welke  Egbert,  indien  bij  dien  werkelijk  gevoerd  had,  niet  
 op  zijne  munten  vergeten  zoude  hebben.  Integendeel  staat  op  vele  van  zijne  
 munten  vodr  zijnen  naam  eene  V,  venerabilis  (eerzame),  een  titel,  waarvän  
 zieh  niet  Köningen,  maar  slechts  leenmannen  van  hoogen  rang  bedienden  (6).  
 Het  is  klaarblijkelijk,  dat  al  deze  munten  door  Egbert  I I ,  als  Graaf  van  
 Friesland,  en  missohien  ook  als  Markgraaf  van  Meissen,  geslagen  zijn;  onder  
 de  Doit sehe  Koningsmunten  mag  men  ze  niet  opnemen.  De  Goslarsche  
 type,  met  het  hoofd  des  Konings  op  de  voorzijde  en  die  der Heiligen  Simon  en 
 (1)  Kritische  Beyträge  zur  Münzkunde  des  Mittelalters,  IV,  3,  93, 
 (2)  Niimismatique  du  mögen  age,  II,  170. 
 (3)  Deutschlands  Kaysermünzen  des  Mittelalters,  S.  73. 
 (4)  Die  Münzen  der  Deutschen Kaiser  und  Könige,  S. 131. 
 (5)  D ir k s   merkt  hierop  aan,  dat,  hoewel  hij  deze  munten  geenszihs  voor  konmklijhe  
 hondt,  het  töch  zoude  kunnen  zijn,  dat  Egbert,  het  leenjnk  van  zijne  sehonders  sojiud-  
 dende,  in  zijne  heroverde  gewesten munt  met  zijne  eigene  beeldtenis  geslagen  heeft.  Hendrik  
 IV  was  ook  slechts  negen  of  tien  jaren  ouder  dan  Egbert  ü . 
 (6)  Vir  venerabilis  was,  even als  vir  inlusler  (sic)  en  vir SpectabiUs,  de  titel  der 
 Comites  of  -Graven,  zoowel  onder de  Bomeinsehe  Keizers als  in het. Fränkische tijdvak; 
 zie  BRissoNiTJS  en  nu  cango  in  voce.  Dirks  teek.ent,  hior'bij  aan,-dat  het  thqns  utig  
 voor  de  landlieden  in  Friesland  de  gehruikelijke  titel,  bij  brievenopsohriften,  en?,  is, ——,  
 Wij  voegen  er  bij,-  dat  het  nog  zoo  lang  niet  geledep  is,  dat men,  aan  eenen,  landman  
 schrijvende,  dezen,  ook  in  Zuid-TTolland  dien  titel  gaf;  het  is  echter  thans  zoö  goed  als  
 afgeschaft.  Bijkans  ieder  iS  een  Heer  geworden. 
 Judas  op  de  keerzijde,  volgde Egbert  II  daarom  na,  omdat  die  type  zeer gezien  
 en  op  vele  plaatsen  gangbaar  was.  Ook  de  tegen-Koning  van  Hendrik  IV,  
 Herman  van  Luxemburg,  op wiens  goed  bewaarde munten  de titel van rem nooit  
 ontbreekt,  muntte  vólgens  de  Goslarsche  type  (cappe  t.  a.  p.  S.  129,  130),  
 welke  ook  in  Maagdenburg,  Remagen  en  op  andere  plaatsen,  alleen gewins-  
 halve ,  nagevolgd werd  (zie  c a p p e ,  Fl.  VIII,  N"  122,  en die Reichelache Münzsammlung, 
   IV,  2  Abth.  S.  660,  N"  3672;  S.  566,  N"  3146).  —  De munt-  
 plaatsen  van  Egbert  II  zijn,  behalvë  die  van  zijnen  vader,  ook  nog  Gerevvere  
 of  Geroiewre,  Winshem  of  Winzhem  en  TJlfamu/rg,-  de  beide  eerste  zullen  wij  
 in  onze  Afdeeling  Groningen  behandelen;  de  laatste  is  ons  tot  dus  verre  onbe-  
 kend  gebleven. 
 Ca ppe  zegt  zijn  gevoelen niet  over  de  vier  door  götz,  e r b s t e in ,  mader  en  
 lelewel  uitgegevene  munten.  Hij  geeft  alleen  op  bl.  131  op,  welke  de  af-  
 beelding  en  omschriften  zijn. 
 Wij  gaan  over  tot  de  beschrijving  der  door  ons  afgebeelde  munten,  na  alvorens  
 té  hebben  medegèdèeld,  dat N“  I  en  12  door ons  ontleendzijn  aan  de Mé-  
 moires de la  Société 8fc.  de  St.  Petersbowrg ; N" 5  aan  cappe’s  Münzen  der Deutschen  
 Kaiser  und  Könige,  -N*  265;  N"  6  aan  een  door  Dr.  von  çobhnx  nit  
 Petersburg  gezonden  cliche,  aan  ons  welwillend  uit  de  Verzameling  van  het  
 Friesch  Genootschap  door  Mr.  i.  dirks  medegedeeld;  N“  8  aan  de Verzameling  
 der Leidsche Hoogeschoöl  (gevonden  te  Egmond  Binnen);  N"  11;aan  het  Ka-  
 binet  van  den Heer  j .   a.  stricker  te  ’s Gravenhage,  en  al  de overige afgebeeld  
 naar  de  in  de  vrije  Fries medegedeelde,  en  verder naar oorspronkelijke stukken,  
 voorkomende  in  de  Verzameling  van  het  Eriesch  Genootschap. 
 N°  I  dan  heeft  op  de  vz.  het  beeid  des  jeugdigen  Keizers  Hendrik  IV ,  met  
 het  Keizerlijke  tooisel  van  dien  tijd,  vlak  van  voren  te   zien.  Omschrift: 
 í«  V  ECBERTVS.  , 
 Omtrent  de  beteekenis  der  letter  V  bandëlden  wij  reeds  boven. 
 Op  de  kz.  ziet men  de  Heiligen  Simon  en  Judas ,  even  als  op  de Goslarsche  
 denarien.  De  Heiligen  zijn  mede  vlak  van  voren  afgebeeld  én  van  zware  kne-  
 vels  voorzien.  Het  omschrift  is,  wat  groote  armoede  aanduidt,  weder,  even  
 als  op  de  vz. :