
Deze geruststelling werd waaischijnlijk noodig geoordeeld uit höofde der on-
derhandsche pogihgen van twee keizerlijke gezantèn, die reeds voor eenigen
tijd gezonden< waren, in schijn tot stilling van de hooggerezene twisten der Schieringers
en Vetkoopers, dock inderdaad om te bewerken dat het Friesche volk
in grootere ondergeschiktheid en naauwere betrekkingen met het Rijk zoude körnen
te staan. Zij hadden ten dien einde, om de genegenheid te winnen, die
vermaarde bul medegenomen,' waarbij Sigismund in gróotsche en yléijende be-
wóordiñgfen: der Friezen woorregten en vrijheden bevestigt, en hadden het,
gedurende hnn verblijf in Friesland, zoo verre gebragt, dat wederzijds goedge-
vonden werd gemagtigden naar Deventer te zenden. Van Groningen kwamen
daar de Bûrgemeester Clinge en Joriker Clant. Na vele ónderhandelingen al-
daar en’ vervolgens te Kämpen, besloten de Vetkoopers, hoewel sehoorvoeten-
dëjWVegêns der gezanten overhelling tot de Schieringers, om de beslisSing. der
geschiilën medé over te laten aan 8 zegsmanhen onder voorzitting van een der
keizerlijke gezantèn, doch deze gedroeg zieh zoo paitijdig jegens de Vetkoopers,
daf deze verbitterd aile verdere onderhandeling afbraken en hem in een
vinnig- geétehrift openlijk doorstfeken; weshalve hij onverrigter zake deze Landen
verlief, en!!té vergeefs zijn beklag bij" Sigismund deed, die door de onlusten in
Boheme echtër de ¿anden te vol had om zieh met de Groningsche zpken te
kunneh inlateh (1).
Het oorlogstóoneel was daama êigénlïjk in Friesland. Na ¿ene groote-over-
winning der Schieringers zóchtén velé van dezen in tijds eenen zoeñ met de
Groningers en hunne bondgenoóten, zoo ais deden het Convent van Ludin'ga-
kerk, die van Hinlopen en Wolderkerk en Smallingerland; verder eenige maañ-
den later Sicco Sjaerda met -vele Edelen en ingezêtenen van Franekeradeel. De
bedoelde rust werd echter niet bereikt, schoon nog verscheidene voomame Schie-
rihgers nit Dôstèr- en Westergo inet de sfgezondenen van Ocko en Groningen
een verdràg Vañ vréde én tjndérlinge bescherming aangingen. De gisting nam
zelfs'zöo toe, dat dë Vetkoôpers uit Hinlopen eenen onverhoedsohen aan-
vál op Stavercn deden , doch die stad eerst na dapperen tegenstand vermeester*
(1) Regento. Staat, bl. 140.
den, bij welke gelegenheid de bekende Schieringer Coppen Jarges, voorheen
Burgemeester te - Groningen, sneuvelde.
¡ Terwijl Jan van Beijeren, Graaf van Holland, tijdens deze verwarringen, de
banden in Holland ruimer gekregen had, ging hij zieh weder, even als zijne
voorgangers, mèer met zijne Mesche bezittingen bemoeijen , en bewöog hij de
Schieringers en de ballingen uit Groningen en Oostfriésland y doór aanböd van ge-
noegzame hulp, om hem. als hunnen Hèer te erkennen. Dit voprbeeld vplg-
den in 1421 nog meerdere Eriezen, daartoe aangespoord door Sicco Sjaerda,
die op de Groningers en verdere Oosterlauwersche Yetkoopers ten; uiterste verbitterd
was , als hen beschuldigende dat zij met .ópzet zijnen eenigen zoon in
eene gevangenis hunner stad hadden doen omkomen , hoewel anderen zeggen
dat hij aan de toen heerschende pest; overleden is. De veelvuldige nadeelen
die de Groningerlanders en de verdere oostwaarts gelegene volken; van de Erie-
sche zeeschuimers leden, bewoog hen , ingevolge den raad der Duitsçhe keur-
vorsten, eerst te Greetzijl in Oostfriésland, en daarna te Brielle, met Jan van
Beijeren over eenen algemeenen vrede te handeletí. Men sloot dan ook in laatst-
gemelde plaats met hem een plegtig verdrag, volgens het welk er een vaste .vrede
zoude bestaan, verder kwijtschelding van het gebeurde, belofte van tolvrij-
heid en onbelemmerde handel, bepalingen op het herstel der wederzijdsche
ballingen, en voorts eene verklaring des Hertogen van al zijn vermögen te
zullen aan wen den tot lossing der te Sloten gevangen gehoudene Groningers.
Van daar dat bij deze gelegenheid aan'Jan van Beijeren door ' Groningen eene
gift van vijftig vette ossen gedaan is gewordenL (1).
Alhoewel de Hollandsche Graaf in het gemelde verdrag mede bedongen had,
dat hij- door de Groningers niet gehinderd zoude worden in het daarstellen van
sloten en vestingen , ten einde zijne landen ten westen der Lauwers te beter in
(1) De aard der giften aan Torsten is in latere dagen niet weinig veranderd. Men had
toen betrekkelijk zeer weinig numerair en schonk de giften meest in voortbrengselen des
lands. Wij meenen echter bij;deze gelegenheid te moeten vermelden, dat wij op dit jaar
1421 bij magnin , Geschiedhundig overzigt Dan de besturen van Drenthe, melding ge-
maakt vinden van «XT nve Groninger Marek als eene bepaalde boete.» Zie aldaar, I ,
bl. 26.