
bedwang te houden, was, ten gevolge van bet algemeene wantrouwen der Frie-
zen, deze voorzorg hem van weinig nut. Dit wantrouwen vereenigde ben on-
derling om weldra aan de Hollandsohe heersohappij in Friesland een einde te
maken. De Westlauwersehe Friezen zöchten -daarom de Oostlauwersche of
Groningerlanders tot hulpbetoon aan, en, toen zij ben daarvan niet afkeerig von-
den, werd Groningen tot de plaats der bijeenkomst van de verschillende afge-
vaardigden in 1422 bepaald; deze badden bet geluk, om niettegenstaande de
stribbelingen van eigen belang over bet herstel der ballingen in bunne goede-
ren, welke in de laatste jaren door de magtigsten in bezit genomen waren,
eenen opregten zoen te treffen, en bepaalde men dat wederzijds alle gepleeg-
de verongelijkingen zouden worden vergeven; dat de koopbandel zoude worden
vrijgesteld en kort regt aan een ieder gedaan; dat de ballingen, uitge-
zonderd die van Emden en Groningen, bersteld zouden worden, dat de Vet-
koopers zouden terug ontvangen bet genot der opkomsten, die bun bet jaar te
voren in bet Westlauwersche Friesland ontnomen waren; dat de zeeroovers
en vreemde Soldaten afgedankt en derzelver kasteelen en legerplaatsen gesiecht
zouden worden met de in Humsterland in Groningerland opgerigte scbansen; dat
voortaan niemand het regt zoude hebben om schattingen te beffen, of heer-
schappij te voeren in Friesland; maar, zulks doende, met vereende krachten
verdreven zou worden; ja dat daarom alle inlanders, die weigeren mogten dit
verbond aan te nemen, voor openbare vijanden des Lands zouden gebouden worden.
Dit alles bad ten gevolge, dat de voomaamste Edelen ten zelfden dage
dit verdrag, schoon anders op den algemeenen naam der Landen gesloten, tee-
kenden en met eede bekracbtigden; waartoe echter Sicco Sjaerda, om zijnen
haat tegen de Groningers, en Herman met Harinxma, om bunne verkleefdheid
aan den Hollander, met geweld gedrongen moesten worden. — Hoewel dit
verlxmd duidelijk genoeg tegen den Hollander gerigt was, wilde men zulks ver-
bloemen door de bijvoeging van: voorbehoudena de regten van Jan van Seigeren;
deze echter .begreep de töedragt der zaak zeer goed en schreef daarover eenen
scberpen brief aan Ooster- en Westergo (1). De Hollandsche Graaf had echi
(1) Zie dien bij s c h w a b t z e n b e r g , I , bl. 451.
ter geen magt genoeg, om bet veriagen zijner krijgsknechten en de vemieling
der door hem versterkte plaatsen, te beletten; in December 1423 nam zijnge-
zag in Friesland een einde, doör het verlies van de Lemmer, zijne laatste be-
zitting aldaar.
De Schrijver van den Tegenm. Staat zegt dat op het volgende jaar de twist,
in Fivelgo tusschen den Froost van Loppersum en het landvolk. over de maat
van bet geestelijk gezag gerezen, daarom verdient aangestipt te worden (1),
dewijl de gekozene Zegslieden, zijnde de Abt . van Termunten, de Priester van
de St. Maartenskerk in Groningen, en de Hoofdmannen, bij die gelegenheid
eenen nieuwen zeendbrief voor de proostdij van Loppersum opgemaakt hebben.
Na vele twisten tusschen de Oostfriezen onderling en met de Groningers, sloot
Focko van Oostfriesland een verdrag . met de Ommelanden, bepalende eenen
vrijen bandel tusschen beide landen;. verder stelde men in plaats der Hoofdmannen
en warven andere personen aan, op welke men zieh van de vonnissen
der Regieren beroepen mögt, Hoezeer nu de Stad Groningen zieh daarin ook
benadeeld achtte, moest zij zulks echter om Focko’s groote-magt blijven aan-
zien; tot dat zij eenen ommekeer van zaken waarnam en in 1430 bij de haar
toegedane Ommelander Heeren (2) zoo veel bewerkte, dat zij openlijk een ber-
stel van alles op den ouden voet eischten, als zijnde bij ondervinding gebleken
dat dit bun allen bet nuttigst en voordeeligst was. De Heeren Ripperda, Hou-
werda en Gockinga vonden bet daarentegen dwaas en ongerijmd, om buiten
noodzakelijkbeid eenen vrijen handel en regtspleging aan de Groningers over te
laten, maar zelve verbonden te blijven. Hunne vertoogen hadden echter weinig
ingang, want hoewel i n ’t eerst eenige onlusten rezen toen de stad zieh met de
daad in die regten berstelde, konden zij evenwel niet beletten, dat bet grootste
gedeelte van Hunsingo en Fivelgo, waaronder zelfs Appingedam, de vorige ver-
bindtenissen met Groningen bernieuwde, en met erkentenis van bet regt des
(1) Tegenvj. Staat, bl. .145.
(2) Reeds in 1427 waren er, door bemiddeling der drie Overijsselsche hoofdsteden, onlusten
tusschen Groningen en eenige Ommelanders gedempt; zie onze Muntcn der Heeren
en Steden van Overijesel,• bl. 85.