
de bewaarplaatsen van de schatten der geleerdheid waren, is genoegzaam be-
kend. De invloed der kloosters was voor de 14® eeuw verder in zaken, zoo
van *t landsbestuur, als van *t regtswezen, den dijk- en waterstaat met den
aankleve van dien overwegend.
In het tweedq Deel van Mr. h . o . f e i t h ’s werk, getiteld: He t Groninger
Beklemregt, komt op bl. 643— 644 eene lijst voor van de jaarlijksche taks der
grootfce van de Groningsche kloosters van het jaar 1 5 5 5 , waaruit raen de ont-
zettende uitgebreidheid dier kloosters kan opmaken. Volgens h a r k e n r o t h zou-
den de gezamenlijke kloosters van Oostfriesland 50,000 grazen lands in bezit
gehad hebben. Yele kloosters waren in staat om eenige honderden gewapende
manschappen te velde te brengen; het klooster van Aduard kon 500 man onder
de wapenen brengen. Zij wierpen daardoor een overwigt in de schaal, en ver-
zekerden de zege aan die partij, met welke zij zieh verbonden. — Als wetge-
vers en gedeeltelijke uitvoerders derzelve; als de meest vermögende grondbezit-
ters; als geestelijken, en eindelijk als gewapende mannen waren de geestelijken
in deze eeuwen het roer van staat en de magthebbenden in alle takken van het
maatschappelijk leveri.
Voor kleine muntstukjes kon men door de schaarschheid van de edele metalen
veel bekomen. In 1185 werd eene koe geschat op 2 schellingen (¡2 X 12 de-
narien, zijnde in de 12® eeuw zeer kleine zilveren muntjes, ongeveer de door
ons op PL XVIII onder N° 1 van het Supplement Groningen afgebeelde), en een
os op 37 penningen of denarien (dit zal wel een gemeste os voor winterslagting
geweest zijn). Echter komen elders ook koeijen voor van 6 schellingen of 72
denarien, en trekossen van 120 denarien; varkens van 2 tot 50 penningen
(denarien) en van 2 tot 12 schellingen (24 tot 144 denarien) het stuk. Een
ram of weer, van 6 tot 13 penningen, een moederschaap en lam te :zamen 8
schellingen of 96 denarien. D ei Sahenspiegel bepaalt het weer- of doodgeld
voor een kalf op 6 penningen; van een volwassen rund op 4 schellingen of 48
denarien; van een lam op 4 penningen; van een herdershond op 8 schellingen
of 96 denarien; van een hoen en eend, ieder op 1 heller ( 1 ) / van een gans
(1) De afheeldingen der Groningsche hellers geven wij op onze Platen VIII en XIX.
op 1 penning, en van een staleend, waarmede men wilde eenden ving, op
8 penningen (1).
(1) W e s t e n d o r p , Jaarboek, II, bl. 48. De tegenwoordige schaarschte der Grotning-
sche penningen of deniers is eensdeels misschien toé te schrijven aan derzelver óorspron-
kelijk klein aantal ; anderdeels aan hunne latere inwisseling, toen ze door nieuwere muntsoorten
vervangen werden. Overigens vinden wij in den jare 1 2 1 1 ( d r i e s s e n , pag. 542) melding;
van tres librae Gronyngensium ; in 1212 ( d r i e s s e n , pag. 16) van librae Gruniensis mo*
nete (sic); in 1223 ( d r i e s s e n , pag. 20) van 50 marcae argenti, singulis marcis pro quinqué
libris et tribus unciis, Gronensis monete (sic); in 1246 quatuor libre Groniensium;
daarentegen in, 1258 wordt in het altoosdurend verbond tusschen het landschap Eivelingo
en de Stad Groningen, bij het bepalen van boeten, gesproken van decem marcae novorum
angliensium, waarmede voorzeker namaaksels van Engelsche sterlingsche denarien bedoeld
zullen zijn; doch; zonderling genoëg, wordt daarna weder van eene boete van 12 librae Gro-
nienses , en andermaal later van decem marcae Gronienses gesproken ; zie d r i e s s e n , pag. 36
&,87 ; —• wederoni in-1283, in het altoosdurend verbond van vrede,.enz. tusschen die van,
Mentene. en dé Stad Groningen ( d r i e s s e n , pag. 43), wordt. gesproken van marcae Sterlin-
gonim, hetgeeri ons, in verband met het vroeger vermelde, döefc denken, dat het Groningsche
geld toeh, gelijk natuurlijk, algemeen in Groningen, het Gooregt en Dren the geldig was;
dat het ook in de overigo (Priesche) streken van de tegenwoordige. Provincie Grpningen
gebruikt werd ; .en f l a t men overigens de Engelsche Sterlingen als gemeenschappelijlce munt be-
zigde. In ¡een stuk van. 1293 ( d r i e s s e n , pag. 574) wordt gesproken.van eene pensio 24
denarioruth sterlingôrùm et 24 denariorum Groningensiúni, die de Gronihgeis jaarlijks aan
Graáf Egbert van Bentheim schuldig waren te betalen, zoodat beide muntsoorten toen ge-
lijkelijk in Groningen cours schijtien gehad te hebben. In 1298 moesten de Groningeis
( d r i e s s e n , pag. 578) in Holland voor iedere marcha 12 solidorum, een sterlingschen penning
of denarius, als tolr betalen. Die wijze van rekenen met, Sterlingen hielcl ook in de
l4fi eeuw nog stand. Zié, oiider anderen, d r i e s s e n / pag. 79, 84, 91 (magnae màrcàe
sterlingoram), 104 (leviores sterlingi) ; in 1328 zien wij weder melding van librae Gro-
niensium (pag. 107) ; in 1332 wordt andermaal in het zelfdc stuk gesproken van denarius sterling
en van librae Groningensium (zie pag, 116 & 117); verder pag. 118 van denarii Gro-
nienses; in 1838: reddant Gronienses Erisonilius 300 marcas Sterlingorum (pag. 138). Van
veel grooter belang voor de Gesohiedenis van het Muntwezen in Groningen is, hetgeen wij
in dät' zelfde stuk des jaars 1338 (bij d r i e s s e n op pag. 141) lezen: «Item ordinavimus,
«(|uod quolibet anno, dominica próxima post festum corpbris Christi, conveniant, in domo
« consulura in Groninglie 4 judices de Ilunisgonia, 4 de Eivelgonia, 4 de Westeramethe,*
( d r i e s s e n zegt, dat dit het later genoemde Westerkwartier is) «4 de Drenthia, et 4 Bnr-
«gimagistri in Groninghe, cum Abbate de Adewart, et Abbate de Wernm, vel per duas
« personas, ad hoc per ipsos deputatas, ad examinandam monetam, et de eadem ordinandum