
PI. IV afbeeldden en aan Rauwerd, hoewel schoorvoetende, toeschreven. Zoude
zij soms ook aan Leeuwarden toegekend moeten worden en de dubbele groot
geweest zijn, terwijl het JjSBO (?) op eenen Muntmeester toepasselijk kan zijn ?
Gelijk het den wetensehaplievenden gaat, die tot helderheid op eenig punt in
zijne wetenschap wenscht te komen; — dat hij namelijk niet mst, alvorens die
zekerheid, voor zoo verre zulks den mensch mogelijk is, verkregen is geworden:
zoo ging het ook ons. — Wij sehreven dan dadelijk na het opstellen van het bo-
venstaande aan onzen vriend, den Heer Opzigter van het Komnklijk Pen-
ningkabinet, daar wij meenden, dat de dubbele groot van PI. IV, N" 1, uit de
Verzameling van den Heer b e c k e r voor gemeld Kabinet aangekocht was geworden.
De Heer m e i j e r antwoordde ons: «De bewuste mnnt (PI. IV, N“ 7).
«is niet door mij, maar door den Heer S t r i c k e r gekocht; ik heb haar heden
«morgen nog eens naauwkeurig beschouwd, en het staat thans bij mij vast,
ii dat er II — SW SR» op- te lezen is. Had ik vroeger kennis gedragen van
»het bestaan der IST 2 [van 1417], ik had geen oogenblik getwijfeld die met
« de dubbele Ieeuwen te geven aan Leeuwarden (1), en dan wäre die munt ook
»in het Koninklijk Kabinet gekomen. De spreuk benedictm qui venit in neemt
«alle onzekerheid weg: heeft men op die van 1417 de Vlaamsche kromstaarten
»nagevolgd of wel de Hollandsehe; de tegenwoordige is eene navolging der
«munten van Aernoud van Egmond, en de vier.letters schijnen eene navolging
»van A N R — S te zijn [?]. Is nu PI. IV nog niet afgedrukt, kan er nog
» eene L van gemaakt of een plaatje over geplakt worden (2) ?»
(1) Sedert de kennismaking met deze munt zijn wij dan ook eerst op het denkbeeid humen
komen, dat het eene Leeuwardsohe ia. Hoewel meenende alle in Nederland en elders bestaande
Kabinetten, waar iets voor ons doel te vinden was, nagespoord te hebben, hadden wij echter
nog ten overvloede, eerst op den omlag en later in den tekst van de Navmcher, eene
opro'eping gedaan aan de bezitters van ons mogelijk onbekende Priesche, Groningsche en
Drentsche munten; eerst in Julij 1854 mogten wij persoonlijk in Groningen de in het Supplement
door ons medegedeelde Leeuwardsohe munt ontdekken. | , ■
Gelukkig dat wij de zaak omtrent de vermeende Rauwerdsche munt nog tot helderheid
hebben mögen brengen, alvorens dit Deel het licht zag. Ware het anders geweest, het
z o u d e noch aan den ijver des Heeren m e i j e r , noch aan de onze gefaald hebben.
(2) Noch het eene, noch het andere is meer mogelijk; de driehonderd exemplaren van
Bl. 112, reg. 18 van onder. Deze munt is, tijdens de belangrijke opgra-
vingen te Wijk bij Duurstede, aldaar voor eenige jaren gevonden.
Bl. 115. N" 8 van ons Supplement, een stuiver (?) van Sneek, heeft op de
vz. het stedelijke wapenschild binnen een parelrand. Omschrift (zeer versprengen
; dit stuk is het werk van eenen hoogst onkundigen muntgezel) :
ORaiDH » DOV2S * SRSR (sie voor eene I?) SDSISIS
twee malen' IS door verspringing van den Stempel onder het slaan.
Kz. Binnen een versierd, gevoet kruis de letter:
S.
In den ra n d het omschrift:
>J« Iß * | IjOG (nu weder door verspringing eene C) j | | SIGßO | VIGSS *
Z. B. weegt 2,4 w. Z®. Door ons alleen gezien in de Verzameling op den
Huize Eraylemaborg te Slogteren, in de Provincie Groningen.
Bl. 116, reg. 9 van onder, Staat: bittere tijdsomstandigheden, voeg bij: ten
gevolge van de verschrikkelijke veete der Schieringers en Vetkoopers.
Bl. 117, van boven: Deze munt had op de Plaat, even als de op bl. 112
vermelde munten van Leeuwarden, N“ 7 en 8, flaauw afgebeeld moeten zijn,
maar te midden van eenen arbeid aan twee deelen van dit Muntwerk, te zeljder
tijd, iets, waartoe wij door de omstandigheden steeds verpligt waren, zal men
ons deze vergissing, naar wij hopen, wel ten goede willen houden.
Aldaar, staat: 1374; voeg bij: Mr. l . p h . c . v a n d e n b e r g h zegt in zijn
Handboek der Middelnederlandsche Geographie, dat Workum, voor zoo verre hij
heeft kunnen ontdekken, het eerst in 1333 voorkomt-, en verwijst naar het
Gharterboek van F. v a n m ie r is . Toen heette de plaats Woldrichem.
Bl. 118, leüen van goud (op de mimt niet zigtbaar), te weten de aanwijzing
van het goud.
PI. IV zijn sedert vele maanden afgedrukt, en aan het overplakken van een Plaatje valt
niet te denken; maar PI. V (Leeuwarden) moet nn in de gedachten der gebruikers van dit
werk vddr.Pl, IV (Boisward) bestudeerd worden, want Zeeimarden heeft het eerst in 1417
weder na zoo lang tijdsverloop (Egbert H, 1090) mnnt zien slaan; iets, waarin Boisward niet*
voor in het jaar 1455 gevolgd schijnt te zijn. De letters tusschen de beenen van het kruis
moeten waarschijnlijk aldus uitgelegd worden: liQr voor eene verkorting van Leeuwarden;
BO voor eene van Boisward.