
 
        
         
		van  Paus  Gregorius,  zieh naar Friesland,  om  het  Evangelio te verkondigen.  Met  
 het  beste  gevolg  hield  hij  zieh  daarmede  in  Friesland  tusschen  het  Vlie  en  de  
 Lateiners  onledig,  en  eenige jaren  later  vertrok  hij,  van  eenigen  der  zijnen  ver-  
 gezeld,  naar  Humsterland,  in  de  tegenwoordige  Provincie  Groningen,  om  ook  
 daar  te  arbeiden  aan  de  verbreiding  der  Christelijke  leer;  doch  hij  kon  er  in  
 geenen  deele  zijn  doel bereiken, want  de Humsterlanders  weigerden  niet  alleen  
 tot  het  Christendom  over  te  gaan,  maar  zij  verwekten  bovendien,  door  zijne  
 prediking in woede  ontstoken,  eenen  geweldigen  oplopp,  zoodat  hij  genoodzaakt  
 was  tot  de  vlugt,  en  daardoor te  naauwernood  den  marteldood  ontkwam.  Op  
 deze  zijne  vlugt  begaf hij  zieh  näar Drenthe,  alwaar hij  den  inwoners  het  Evangelio  
 verkondigde  en  het  bekeeringswerk  onder  hen  opvatte;  hij  vertoefde  er  
 eenen  geruimen  tijd, was  er met  eenen  gewenschten  uitslag  aan  de  uitbreiding  
 van  het ware  geloof bezig,  zoodat  vele Drenthsche  heidenen  tot  het Christendom  
 overgingen,  en  vertrok  later  naar  Saksen,  om  ook  aldaar  het  Christelijk  geloof  
 te  prediken.  Hij  werd  vervolgens,  ter  belooning  van  zijnen  ijver  en  van  zijne  
 Verdiensten,  op  den  nieuwlings  gestichten  Bisschoppelijken  zetel  van  Bremen  
 geplaatst  en  alzoo  tot  eersten Bisschop  van Bremen  verheven.  Hem  komt met  
 alle  regt  de  eer  toe  van,  vooral  ook  in Drenthe,  zeer  veel  tot  vernietiging  van  
 bijgeloof en  afgoderij  en tot  verspreiding  van  de  Christelijke waarheid  te, hebben  
 toegebragt  (1). 
 De  gebeurtenissen,  die kort  daarna  plaats  hadden,  hebben  te weeg  gebragt,  
 dat  het  Christelijk  geloof weldra algemeen  in Drenthe  werd,  zoodat  de  bewoners  
 van  dit  Gewest  en  zijne  omstreken  kunnen  worden  beschouwd  als  in  het  begin  
 der  9e  eeuw geheel  tot  de  Christelijke  kerk  overgegaan  te  zijn.  —  Karel  de  
 Groote’s  pogingen  hebben  ook  in  Drenthe  de  afschaffing  van  de  TTeidcnar.he  
 eeredienst  voltooid,  waartoe  in  het  laatste  vierde gedeelte  der  8e  eeuw  bijzonder  
 veel  heeft  toegebragt  Ludger,  van  geboorte  een  Friesch.Edelmán,  die  in  805  
 tot  eersten Bisschop  van Mimigardevord  (Munster)  werd  gewijd  en  in 809 over-  
 leed.  In  onze  Munten  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel  hebben  wij  over  
 dezen  vromen  man  mede  gehandeld. 
 ( 1 )   M a g n i m   t.  a.  p .   bl.  5 6 . 
 Bij  gemis  van  oorkonden  en  andere  stukken  is  het  niet mogelijk,  iets met  
 zekerheid  omirent  de  geschiedenis  van  Drenthe  en  zijn  bestuur  in  de  eerste  
 eeuwen  der  Christelijke  jaartelling  te  berigten.  Meer  dan  vermoedelijk  heeft  
 men,  onder  de  oude  Friesche  Köningen,  aldaar  gelijke regering,  wetgeving  en  
 voorregten  gehad  als  in  de  overige  deelen  van  het  oude  Friesland.  En  het  
 schijnt,  dat  de  gedurige  invallen  der  Noormannen  (die  men  vooral  niet moet  
 verwarren  met  de  Saksers,  welke  ook  uit  het noorden  afkomstig waren  en  daar-  
 om  meermalen,  in  kronijken  en  andere  geschritten,  ten  onregte  Noormannen  
 worden  genoemd),  die  in Drenthe  nimmer  eenen  vasten  voet hebben  gehad,  op  
 dit  een  en  ander  weinig  of geenen  invloed  hebben  uitgeoefend,  daar  alles,  na  
 het  eindigen  hunner  strooptogten,  en  nadat  zij  het  land weder  ontruimd  hadden  
 (dat  toch  niet  veel  van  hunne  gading  zal  hebben  opgeleverd),  wel  zoo  veel  mogelijk  
 op  den  vorigen  voet  zal  zijn  teruggebragt.  Even  weinig,  zegt  de Heer  
 MAGNiN  (1),  heeft men  kunnen  opsporen,  of Drenthe  al  dan  niet  een  afzonder-  
 lijk gewest  van  het Friesche  rijk  heeft  uitgemaakt;  doch  het  komt hem  vrij  aan-  
 nemelijk  voor  (en  wij  weten  daar niets  tegen  in  te  brengen),  dat  in  ieder  der  
 zes  heidensche  kerspellen  of  marken,  waarin  de  oppervlakte  lands,  die  thans  
 Drenthe genoemd wordt,  is  verdeeld  geweest,  zieh  een Ambtenaar  heeft  bevon-  
 den,  die  in  zijn  district  aan  het  hoofd  stond  van  het  burgerlijk  bestuur ;  het  
 regt  over  de  ingezetenen  van  het aan  zijn  beheer  toevertrouwde  gedeelte  gronds  
 uitoefende;  de  belastingen  in  zijne marke  inde  en  de weerbare mannen  van zijn  
 district  in  vrede  ter wapenschouwing,  en  in  oorlog ten  strijde  geleidde  (2).  De  
 zelfde markverdeeling  wordt misschien  nog in  de tegenwoordige gemeenten (vroe-  
 ger  grietenijen)  van  het  hedendaagsche  Friesland  aangetroffen.  De  verdeeling  
 in  dingspillen,  hamrikken,  enz.  heeft  misschien  den  zelfden  oorsprong. 
 Onzeker  is  het  hoe  lang  Drenthe  tot  het  oude  Friesland  heeft  behoord,  en 
 (1)  a.  w.  bl.  58. 
 (2)  De  woestheid  van  Drenthe,  in  oude  tijden,  maakt  dat  de  zoo groote streken gronds  
 (wanneer  men  het  Gewest  in  zes  deelen  verdeelt)  eigenlijk  toch  geene  zoo  belangrijke  
 streken  waren,  als  men  oppervlakkig  zoude  gissen.  Misschien  telde  elke  marke  slechts  
 1500  à  2000  zielen.