
 
        
         
		het hoofd van  deze partij  bevond  zieh bet  vermögende  oud-Groningsche  geslacht  
 Geltinge,  van  hetwelk  de  genoemde  aanhang  zijne  benaming  heeft  ontleend,  
 even  als  de  aanhangers  van  den  bissehoppelijken  Ambtman  te  Groningen  naar  
 dezen  de Groenenbergen werden  genoemd.  Vermits  reeds  toen ter tijd  tusschen  
 de  partijen  gevechten werden geleverd, waarin verscheidene personen sneiivelden,  
 en  de  Gelkingen  bij  magte  waren,  om  des  Ambtenaars  kasteel Groenenberg,  
 aan  de  rivier  de  Hunze  gelegen,  te  belegeren,  —  welk  een  en  ander  van  de  
 magt  en  den  invloed  der  oppositiepartij  getuigt,  —  schijnt  te  kunnen  worden  
 aangenomen,  dat de  partij  der Gelkingen  reeds  jaren  vroeger heeft bestaan,  en,  
 misschien  reeds  sedert  het tijdstip  der verheffing van  den  Utrechtschen  Bissohop  
 tot  Graaf  van  Drenthe,  zieh  tegen  dezen  en  zijne  Stedehouders  te Groningen  
 heeft  aangekant. 
 In  1143 waren  de  tegenstrevers  van  den Bissohop  vooral  niet  zwakker geworden  
 ,  want  Egbert  van  Groenenbeke,  van  wege  den Graaf-Bisschop. Regter  te  
 Groningen,  lag  destijds  gedurig overhoop met  de Gelkingen,  die  onder  aanvoe-  
 ring  van  Roelof,  Kastelein  van  Koevorden  ( 1 ) ,  de  St.  Walburgskerk  te Groningen  
 bemagtigd  hebbende,  uit  daarbij  gebouwde  groote  wijkhuizen  of bürgen  
 den  genoemden  bissehoppelijken  Stedehouder  beoorloogderi.  Wij  zien  uit  dit  
 alles,  dat  de Bissohop  van Utrecht  zoowel  te  Koevorden  als  te Groningen  eenen  
 Ambtenaar had,  die  aldaar namens  hem  het wereldlijk  gezag  uitoefende,  en  dat  
 de  toenmalige Kastelein  of  Slotvoogd  van  Koevorden  tot  de  partij  der  misnoeg-  
 den  behoorde  en  zieh  aan  haar  hoofd  bevond  (2).  Het  is  in  1143  dat  er  
 dus  waarschijnlijk  twee  zeer  versterkte  punten  in Drenthe waren,  de  St.  Walburgskerk  
 te  Groningen  en  het  kasteel  te  Koevorden  (3). 
 (1)  Het kasteel van Koevorden, welks laatste toren  ten jare 1832 afgebroken werd, dagtee-  
 kende  nit  de  hoogste oudheid.  Het was misschien  reeds bij  de  veranderde  betrekking  tusschen  
 de  Saksers  en  Pranken,  volgens  anderen  onder Karel  den Grooten,  en  volgens  nog  
 anderen  tijdens  de  invallen  der  Noormannen  gebouwd.  De  bouworde  der  torens  pleitte  
 voor  een  hoogen  onderdom.  Zij  waren  bijna  gebeel nit  oer  opgetrokken.  Zie  P .  s .   v a n   
 d e r   s c h e e r   in  den  Drenthschen  Yolksalmanui:  van  1849,  bl.  201—208. 
 (2)  Masnin  t.  a.  p.  bl.  S. 
 ( 8 )   Zie  oratrent  dit  laatste  p .   s .   v a n   d e r   s c h e e r   in den Drenthschen  Volksalmanak  van  
 1849,  bl.  202—214,  vooral  bl.  211  en  aldaar  noot  64. 
 De  Groningsche  Regter  Egbert  van  Groenenbeke  had het  intusschen  zoo  ver  
 gebragt,  dat  de  Gelkingen  in  de  St. Walburgskerk  en  in  de  daarbij  gebouwde  
 versterkingen, werden  belegerd  gehouden.  Inmiddels  kwam  de  toenmalige  Bis-  
 sehop  van  Utrecht Heribertus  (geboortig  van  Bierum in  de Groningsche  Omme-  
 landen) ;  die  van  eene  reis  naar Rome was  teruggekeerd  en wiens  gedane  ver-  
 maningen  en  uitgevaardigde  banbrieven  geenen  invloed op de Gelkingen hadden,  
 op  het  vernemen  van  deze  verregaande  onlusten  in  Drenthe,  en  trok  voorts met  
 eene  aanzienlijke  krijgsmagt  naar  Groningen,  overviel  daar  de  Gelkingen,  en  
 wist  hen  zoo  te  bedwingen  en  in  het  naauw  te  brengen,  dat  zij  onder  eede  
 moesten  beloven  de  St.  Walburgskerk  niet  meer  als  burg  te  zullen  gebrui-  
 ken;  geene  oproerige  aanslagen  tegen  hunne Vorsten,  de Bissehoppen,  te zullen  
 ondernemen,  noch  tegen  hen  de  wapenen  op  te  vatten;  eindelijk  Groningen  
 niet  te  bemuren.  Uit  hetgeen  hiervan  door  b e k a   is  te  boek  gesteld,  sehijnt  
 en  zulks meent  ook m a g n i n   (1),  de  gevolgtrekking  te  kunnen worden  gemaakt,  
 dat  destijds  Groningen  en  Drenthe  nog  tot  een  geheel  vereenigd  waren  (2). 
 Na  dit  alles werd  de  St.  Walburgskerk wederom  met wijwater  geheiligd,  en  
 aan  hare  eigenlijke  bestemming  teruggegeven. 
 De  Gelkingen  waren  nu  voor het  oogenblik  verdemoedigd  en  Bisschop Heri-  
 bertus maakte  van  dit  tijdstip,  waarop  alles  tot  rust  en  orde was  wedergekeerd,  
 gebruik  om  de  leden  van  zijne  familie  te  verhelfen.  Hij  deed  zUlks  door  aan  
 zijnen  broeder  Lefferd  het  burggraafschap  van  Groningen,  en  aan  zijnen jonge-  
 ren  broeder  Ludolf  het  Kasteleinschap  van  Koevorden  en  het  regtsgebied  over  
 Drenthe  in  leen  te  schenken.  De  Heer  m a g n i n   meent,  dat  die  hetrekkingen  
 en  hare  aanhangsels  aan Lefferd  en  Ludolf ten  dienstmans regte zijn geschonken,  
 zoodat  zij  door  hunne  mannelijke  nakomelingen  in  die  leenen  zouden worden  
 opgevolgd,  en  dat  vroeger  die waardigheden  door  tijdelijke  ambtenaren  van  de 
 (1)  t.  a.  p.  bl.  4. 
 (2)  Zie  w e s t e n d o r p   t.  a.  p.,  en  b e k a   in  m a t t h a e i   Anal.  I l l ,   98,  alwaar  gezegd  
 wordt:  «Dese  Bisscop  voer  tot  Romen  om  saken,  die  nootdruffig waren,  ende  als  hij  we- 
 1 der  quam,  vant  hij  groot  discoert  in  Drentenrland,  want  die  burgers  van  Groeningen  
 «onderlinghe  vochten  ende  streden,»  enz.  Te  regt,  zegt  m a g n i n :  «hoe  helder  komt  het  
 hier  niet  uit,  dat  destijds  tusschen  Groningen  en  Drenthe  geene  afscheiding  bestond.»