
De vertaling luidt als volgt (waarbij wij eenige aanteekeningen voegen):
In den naam des Heeren Amen. Wilt gij § 8. De schelling is in Westergoo en Ooshooren
en verstaan, hoe de betaling is hier tergoo zes grooten. De kleine sehelling van
in Westergoo land en Oostergoo land. Oostergoo is xii leenwardsche penningen, dat
§ 1. Ten eerste is het Friesohe schild der- zijn twee grooten en twee leenwardsche pen-
tig grooten van Staveren tot Groningen [en ningen, en de sehelling in de boeten bij witte
het Groninger schild is negen groot]; en penningen, die is een groot en niet meer.
beteekent dat het schild is eenenveertig groo- §. 4. Het eins in de berekende hoeten is
ten, en de groot is vier skubhen of vijf leeu- twintig penningen, dat is tien grooten; en
wardsche penningen (denarien). het eins in de boeten berekend bij witte pen-
[Sceld, in het andere HS. schield (schild), ningen is twintig witte penningen, 12 witte
zal verwant zijn met sehelling, ook met hlip- op een groot. Zoo is het eins bij witte pen-
sehild, en even als hlinhert doelen op eene, ningen anderhalve groot en twee witte pen-
een schel geluid makende en derhalve van goed ningen en drie eins witte penningen zijn vijf
meta&l vervaardigde, munt. grooten,
Tnsschen Staveren en Groningen had men § 5. In de vijf deelen, in Wonseradeel, in
dan ten jare 1276 de zelfde courante geld- Wijmbritseradeel en in de Hemmen, in al
soort; maar in Groningen had men andere deze deelen is het mark x schellingen, dat
munt. zijn .twee Schilden.
Qwaed theth vinden wij in m o h th o pb s ’s § 6 . In Leenwarderadeel, Dongeradeel,
Wörterbuch op.het woord heetha door zegt, Dantumadeel, Ferwerderadeel, Tietjerkstera-
beteehent, vertaald; doch het volgende: dat deel'en in Idaarderadeel, in deze zes deelen
het schild 41 grooten is, is ons niet duide- is het volksmark vier schellingen [en de schellij
t . Scubben schijnt het zelfde te zijn, als het ling is zes grooten, doch bij de kleine sehelling
Hollandsehe schubben; maar indien de munt gerekend is de mark tien schellingen] en al-
zoo klein was als hamas- of groote vischschnb- zoo is ieder schelling twee grooten en twee
ben, hoe veel kleiner moeten dan de Leeuward- Leeuwarder penningen.
sehe penningen niet geweest zijn!] § 7. Het schellingsmark is xii schellin-
§ 2. Het pond is zeven grooten door het gen; alzoo is de sehelling zes grooten. Het
geheele land, zoowel in Westergoo als in penningmark is 8 einsen, ep zoo is het eins
Oostergoo. Het groote Keulsche pond is vier tien grooten, Het groote mark is zestien
Schilden, en in de boeten bij witte penningen> schellingen, zoo zal men den schelling reke-
zoo is het Keulsche pond twintig grooten [en nen bij zes grooten; dat is in het landregt
alzoo ook in de berekening der boeten]. te rekenen, waar het mark in het landregt
staat (vermeld is). Het Leeuwardsche groote of in de Hemmen, zoo zijn de zoengelden in
mark is negenentwintig grooten min een pen- elk deel xxii marken, en het mark is twee
ning. Het groote mark door geheel Ooster- Schilden, dat is te zamen vierenveertig schil-
goo is twaalf schellingen. Waar men een man den. En zoo is de eerste termijn van dit geld
lost met ond geld, zoo is het mark xii schel- twaalf mark en twee einsen, en de laatste
lingen. Het reilmark [ bichtho fen gist, dat termijn is twee einsen minder dan tien mark,
dit een wollema/rh beteekent] is vierdehalve De vrede is in Wonseradeel ix mark,
schelling, dat is te zameri xxiii geheele groo- § 9. Dit zijn de regte zoengelden in
ten, als ik meen. Wijmbritseradeel; de gelden zijn xxx mar-
§ 8. *Zoo er een man mögt doodgeslagen ken en de eerste termijn is‘ xviii marken,
worden in de vijf deelen en in Wonseradeel enz. enz.
Het bovenstaande is, onzes bedunken3, voldoende, en de Geschiedenis van
het Friesche Muntwezen kan weinig voordeel uit deze mededeeling trekken.
Verder was onze oogst omtrent dat Muntwezen in deze tijden uiterst schraal.
In het dusgenaamde RudolfsboeJc, ook te vinden bij r ichthofen, t. a. p.
bl. 424—434, dat, naar men meent, dagteekent uit de dertiende (?) eeuw
(Rudolf van Habsburg regeerde van 1273 tot 1291), lezen wij, onder anderen,
omtrent de Munt: r
§ 2. Di keyser Rodulphus spreckt aldus:
§ 1 0 . Ie fte r een m u n te r in s in re m u n th e b ig rip en w irt m it fade ende m it falsch ed e,
deer h i deen habbe b in n a sinre m u n ta , so scilma him op d a stapele syn h an d aef slaen ;
ende ie ft h y t feert in een oera la n d ie fta to een haedmerkade (1), ende h i dan bifinsen
w ir t, is h e t d an bin n a da Coelscha p o n d , soe schilma him da fora h an d o f s la e n , ie f h it is
een coelsche p ond ie fta d era b u p p a , soe is d i hals w rle rn ; is h e t to e suide (2) ende b u p p a
disse b an n e n ; soe moet h i d in e k e te l ontfane.
§ 19. Ic wrbanne alle muntha an iwe land bihala da seluirna, want hit dio haegeste
is, da ban ic io to haldene.
Men ziet uit $ 10 > dat er ook in Friesland zeer zware straflfen tegen de val-
sche munters waren vastgesteld, en vergelijke daarmede wat wij hebben gezegd
(1).In het Ommelander Landregt staat: »of hie dat voert doet in een ander lande endehouetmarckede» (hoofdmark).
(2) De onde druk heeft: snide.