
De rijke zwaaide in deze tijden nog bij ’t knappend houtvuur den bierbp-
ren (1); maar de arme? hij bezat hout noch geld om bet te koopen. Armoede
zoekt list. De arme landman brandde stroo, sprokkelen, runder- of sohapen-
drek. Maar hij bezat rund noch' schaap, en die brand wordt dan met moeite
nog sehaars verkregen. Door nadenken.over dit bezwaar , of welligt bij toeval,
bepröeft hij, of de ligte en zwarte aarde in zijnen omtrek ook zpude branden,
wanneer hij die droogt. Deze proef gelukt, hij leerde de aarde branden, en
het turfgraven was uitgevonden (2). In bijna alle bekende landen des aardrijks
worden veenen of demjgronden aangetroffen. ;
De oudste oorkonden van Groningen maken, voor zoo verre zij tot ons gekomen
zijn,; van bet, turfgraven geen gewag vóór het jaar 1250. In dat jaar
dreef de abt van Aduard met de inwoners.van Zuidlaren turf handel, en blijkens
den koopbrief van 1262 verkochten de ingezetenen van Zuidlaren aan den abt
van het convent Aduard derzelver veenen en weiden met den ondergrond. . Van
Friesland teekent w in s em iu s op het jaar 1215 aan, dat de woudheden .toen eene
nieuwe bron van bestaan en geldwinning hadden gevonden in het turfgraven.
Em m iu s stelt den Oorsprong van. bet turfgraven mede in dit tijdvak. In Oyer-
rjssel was bet turfgraven reéds doorieenige geestelijken in ’t begin der 12e eeuw
aangevangen , blijkens een brief van het jaar 1113 (3).
Het graven, bewerken en vervoeren der turf vorderde veel arbeid, en opende
later voor veleonenschen nieuwe middelen van bestaan, Zij deed toch allengs.-
kens geboren worden de klpsse van turfgravers en bewerkers, depcJuHteyperdprs
en voerliéden. In de,eerste tijden, ja,eeuwen lang, verrigtte de geringere bur-
gerij van Groningen dezen arbeid zelf. Tot dat einde verlieten zij familiesge-
wijze de stad, en; vestigden zichieenige weken met der woon .te Krppswoljlp en
omstreken, om turf te graven, verder te bewerken, te droogen en huiswaarts
te voeren. » Zo welck. onser borger ;mit wyye endo mit .kindprej^e.s, yy^ken
// mitter kost buiten der stadt wonet, daermede verlieset hie siene borgerschap,
(1) Men dronk het hier veelal nit ossehoörns.
( 2 ) D i jk e m a , b l . 1 8 9 ;
( 8 ) Zie de Schrijvers a a n g e h a a l d h i j d i j k e m a , b l . 1 9 2 .
h uitgeseeht die. toe Wolde varen torff toe grauen, ofte dergelyeke.u In lateren
tijd, toen de prijs van het bout nog meer gestegen, en de waarde der turf, als
brandstofji.oök meer was bekeud geworden, riep deze tak van nijverheid een
aantal nieiiwe banteeringen in het: aanzijn, die aan een groot gedeelte der geringere
klasse arbeid en brood verschafte. ’t Verminderen van ’t io u t , ’t ver-
meerderen der turf als brandstof, benevens het gemak, dat men die nu zelf
niet meer bèhoefde te graven, maar dat ze in stad en dorp werd aangevoerd,
bragt het turfgebruik spoedig algemeen in zwang. Dorpen zonder eene vaart
groeven een klein kanaal naar het naaste watertje, zoowel om de turf aan, als
de landelijke produkten af te voeren. Deze turfhandel schijnt aanleiding te
hebben gegeven tot bet aansluiteU van onderscheidene dorpen aan de naastge-
legene bevaarbare tagten of maren, door ’t graven van dorpsvaarten (1).
Zulks geldt echter alles latere dagen, want in die ,■ waarover wij in dit tijdvak
handelen, waarin men nog wel eens ménsehen roofde en verkocht, was rooven en
branden aan de orde van den dag; zulks werd zeer erg bij het ontstaan van de
oneenigheden tusschen de Schieringers en Vetkoopers in 1280. Toen was niemand
ergens meer veilig, zoo min binnen als buiten ’s huis ; huizen werden geplunderd
en afgebrand ; de mensoben barbaars mishandeld en vermoord. De woestbeid en
roofzucht vertoonden zieh op eene afschuwelijke wijze in den zoo bekenden lijken-
roof, in de oude wetten bekend onder den naam van Reroff of Raroof (2). Er wordt
in de Seendbrieven of Kerkelijke wetten gewag gemaakt van: //woker, reroef,
//grove, kerckstole, ghewelt de scMet in der kereken of up den kerckhoff, van
//oneehte kynderen to voeden,// enz. Verder ontbreekt het niet aan vermelding
van: //meineed, overspil, leemte (verlamming door verwonding ontstaan), blyn-
//dinge (wonden toebrengen, die blindheid ten gevolge hebben), vangensebap,
«doëtslag van gbewyede personen, kerkebrant, wedemebrant (’t buis van den
//pastoor of geestelijke in brand staken), ende die priester buse brandten.// Het
inbreken bij nacht: ging dikwijls vergezeld met moord en brandstiebting. //Wer
( 1 ) D i j k e m a , bl. 194 noot.
( 2 ) Zie daarover; v a n h a l s e m a in het Voorberigt voor het Hunsegoer Land/regt, a lsm e d e
over de beteekenis van het woord: Mr. h . v a n w i j n in de Nieuwe Bij d/ragen tot opbouw
der Ned. Letter künde. (Zie Mr. j. c. d e jo n g e in het Leven van v. Wijn.)