
 
        
         
		soi  de  munte  oere  vrij  wesen,  soo  als  dat  in  andere  plaatsen  geholden  wort,  
 ende  van  oldes gewest  is.  Dit was  ook  nog het  geval in  1563, maar  later moet  
 de  Stad  eenig gereedschap  geleverd  hebben,  want.in  zeker reçu van  13  Januarij  
 1653  bekent  de  Muntmeester ,  dat  bij  van  de. Stads-Geçommitteerden,  uit, de  
 muntkist  heeft  ontvangen  18  stokken  en  I4,ijzers,  allen  blind  gemaakt,  ten  
 einde  hij  daarop  zou laten  snijden  flabben,  halve  flabben,  stuivers,  halye  stui-  
 vers, oordjes  en plakken,  enz.  enz., want dat latere tijdperk gaat ons nuniet aan. 
 De  muntbrieven  werden  oudtijds  op  fransijn  (perkament)  gesphrevep  en  ver-  
 zegeld, maar  naderhand,  doorgaans,  bij wijze van  dubbeje  gelijkluidende  eedels  
 opgemaakt, wordende  beide op  één  vel papier,  tegen ovep elkander, geschrpvpn,  
 en  de  tusschenruimte  aangevuld  door  de letters  S.  N,  D.  ^..^Silpogien  Domini  
 henedictum,  de  spreuk,  die gedurende  bet groot*tc ge(leelte  der  J 5e  peuw op de  
 Stadsmunten  voorkomt),  ontvangen.de  d e . Muntmeester  al$dan  eene, der  beide  
 cedelen  (1 ).  ..  .  ..i  .... «o  .  bh 
 Verder  déelen  wij  hier  nog  mede,  dat het mark  fijn  goud verdeeld werd  in  
 8  ons =  16  lood =5: 160  engels =  388  grein;  en  het mark  fijn  zilver,  hebbende  
 13  penning  en  de penning  34  grein,  in  16  lood  of een  half pond  Keulsch  ge-  
 wigt.  Het  Trooische  gewigt  werd  ook  het  zware  genoemd. 
 Aangezien  er  tijdens  de Republiek  der Yereenigde Nederlanden  eene  verwar-  
 ring  in  de  munten  ontstond,  doordien  de Mußtmeesters  hun voordeel  zöchten  
 in  de vervaardiging  van  eene  groote menigte  geldstukken  yan  zeer  laag  gehalte,  
 besloten  de  Staten-Generaal  in  1606,  bij  het .invoeren  van  eene  algemeene  
 Muntwet  (die  echter  niet in  alle Gewesten  in working  is  gekomen),  ,om met de  
 Steden,  welke  het  regt  eener  Bijksmunt  bezaten  of alfhaps  zieh, beroemden  te  
 bezitten,  over  het  stilstaan  van  deze te  handelen.  Zoo werd  aan Groningen ook  
 eene  schadeloosstelling  van  3Q0Q  gülden  per jaar  toegestaan;  zie  f e i t h  ,  Grpn.  
 Volksalmanak  voor  1845,  bl.  89. 
 In  1606 werd besloten,  //dat  voortaan  geene paymenten op  eenige munt bin-  
 ,, neu  de  geun.  Prov.  zouden  mögen  w;orden  gemaakt,  maar  alle  de  stempele  
 n daervan  inghetogen zouden  worden.«  De Raadsresolutie van  2 Maart  1809 van 
 (1)  Mr.  H.  o.  pzith,  in  den  Greninger  VoOcsalmanalc  yoor  1844,  bl,  9,7. 
 Groningen  bevat  eene  lijst  van  al  de  muntstempels,  destijds  bij  de  stad nog  
 aanwezig,  en  haar toen  op  last van  het Ministerie van  Pinancien  ontnomen.  Zij  
 begonnen,  zegt  de  Heer  Mr.  H.  o .   f e i t h   in  den  Groninger  Volksalmanak voor  
 1845,  bl.  9 5 , met  140 .  (de  laatste  talletter was weggesneden  bij  het inbinden  
 van  ’t Resol. Boek {wij  veroorloven  ons  op  te  merken,  dat  de  derde  cijfer voor-  
 zeker  geene  0,  maar  of een  3  of eene  latere  cijfer geweest  zal  zijn;  zie  de jaar-  
 tallen  der munten  op  onze  Platen]),  en  eindigden,  voor  zoo ver  er jaartallen  op  
 stonden,  of  die  leesbaar  waren,  met  1627.  Na  de  Omwenteling  van  1813  
 moeten  zij  eerst  van  ’s Lands  huis  te  Groningen  naar  de  Munt  te  Utrecht zijn  
 overgezonden. 
 Wij  gaan over  tot  de  beschrijving  van  eenige  andere  hoogst  zeldzame munten  
 van  het  Groningsch  gewest  uit  lang  verloopene  eeuwen,  en  wel  in  de  eerste  
 plaats  van  eenen  halven  (of  zoude  het  id  die  verwijderde  streken  een geheele  
 Toursche  groot  (gros  Tournois) geweest  zijn ?  aldus  geheeten  naar de stad Tours,  
 waar  deze  muntsoort  het  eerst  geslagen  is.  Zij  was  in  een  groot  deel van  het  
 vaste  land  van  Europa  als  nationale  type ,  natuurlijk met wijziging van den naam  
 des Landvorsten  en  der  plaats,  overgenomdn,  zie  b.  v.  onze Munten  der  Graven  
 en  Hertogen  van  Gelderland  (Haarlem  1852),  PI.  III,  N‘  22,  en  onze Munten  
 der Heeren  en  Steden  van  Gelderland  (Haarlein  lS53),  PI. XYI  en  PI.  XXIII,  
 N"  1.  Het  is  er  eene  van  het  aloude Graafschap Eivilga,  Eivilgo  of Fivelingo  
 en  dagteekent  van  omstreeks  de  helft  der  14®  eeuw.  Vprg.  d r i e s s e n  , Mon.  
 p.  318,  waaruit blijkt,  dat  er  in  1371  yeel valsch  en  siecht  geld  in  die  streken  
 in  omloop  was.  De  munten  van Garreweer  (in  Fivelgo)  en Winsum  (in Hun-  
 singo)  beschreven  wij  boven  bl.  442  en  445.  Nederland  is  de  eerste kennis  
 dezer munten  verschuldigd  aan Mr.  j .   d i r k s   in  zijne  Bigdragen  tot  de Munt-  en  
 Penningbinde  van  Friesland  (in  de  vrije Fries  van  1851),  alsmede  in  zijne Nu-  
 mismaüek  (1851),  bl.  6. 
 Het  Graafschap  Fivelingo,  welks  latere  hoofdplaats Appingedam was  (vroeger  
 waarschijnlijk Emethe,  dat  later Westerembden  geheeten werd),  waar  de tegen-  
 woordige  munt wel  geslagen  zal  zijn,  komt  voor  in  Charters  van  de jaren  970,  
 996,  1134,  enz.;  zie  reeds  boven  bl.  442.  A d am ü s   b r e m e n s i s ,  een Schrijver