
dato vandien vande zelue Jaren te wieten 1567, 68, 69, 70 wezende van gewichte loopende
ganck zullen hebben in zijne Ma*® Landen van herwerts over ten prijse van xxxi sts
zijner Mats mnnte ende nicht hooger de halve ende vierendeeis vandien nae ad venant, holdende
voor verboden alle andere soo wal die geene die hier bevoorens gemuntet zijn, als
die naemaels gemuntet zollen worden mitsgaders de halve ende vierendeeis vandien, ende'
opdat de ondersaten tot hoiren minsten schade ende verlies hem zolde mögen ontmaecken
vande voorschreve vremde munte zijne Ma* oock toegelaten, datse deselve zullen mögen
transporteren ende vuijren buijten dese Landen voor hun gebruijck, affairen, betalinge ende
coopenschap, büjvende anders sijne Ma* Ordonnantie ende placcaet vanden ll®n dach van
Martio lestleden in zijn eracht ende vigeur alles op de poene daerinne begrepen.
Dit alaos publicëêrt ende mitter Clocken affgeluijdet den 23
Julij 1571.
Naar een afschrift van het begin der 17® eeuw in het Archief van Groningen.
1576. Register van het Archief nr. 49.
Specificatie van allerhande Munthe so de Soldaten vanden
Delffzyll van hoerê hopman herwaertz gebracht eñ in
qnestie gestelt is.
Golt.
Juden eersten Twe golden Koenincx Dalers.
Suluergelt.
ii Jtem negen Rycx dalers eñ n§ suluerë span sehe reale.
Jtem veer Koenincx dalers [d. i. Eilipsdalers].
iii Jtem ses Wtersche dalers eñ soeuë barchsche [d. i. ’s Heerenbergsche] dalers.
Jtem hundert eñ acht en vyfftich Leuwen daler.
iiii Jtem vyff eñ *t sestich dalers jn stucke van Embd. vyff brab. st.
Jtem vyff dalers jn tyn brab. st. peflingen.
Jtem x n i stucke v ä s e s g r o S i n g r st. p e ñ i n g e n .
"Vnd noch xxxxn brab. st. jn allerhande klene species van gelde.
Sña na dit gelt i i ®l x x x x v i Daler v j brab. st.
(*) Rest nu nae dat gelt alst mi in emderlant toe telt js nae suaer gelt seuen eñ fiftich
daler dat jck nz voer ontfangen hebbe.
(Get.) WIBET SIMENS.
(•) Dit onderschrift is met de eigen Land van den onderteekenaar geschreven.
Naar het oorspronkelijke in het Archief van Groningen.
De geel koperen Loodkens of Raadsteekens (praesentiepenningen), waarvan
men er ontmoet van 1566, 1579 en vele volgende jaren, ziet men afgebeeld
bij v a n l o o n , Ned. Historiepenn, D. I , bl. 419. Deze houdt ze verkeerdelijk
voor Noodmunten van Groningen, en is daaromtrent verbeterd door wijlen onzen
vrieiid, den Heer g . v a n ö r d e n , in ons Tijdschrift voor Algem. Munt- en
Penningkmde, I , bl. 683—689.
Zij schijnen reeds in het jaar 1543 in gebruik en eene munt te zijn geweest
tot belooning van Burgemeesteren, Raadsleden en Gildenheeren, verder Taal-
mans, Gezworens, Bouwmeesters, Secretarissen en Sohrijvers; zie t. a. p. bl. 686.
Het was eene geheel plaatselijke munt. Men kon ze, des verkiezende, bij den
Stadsrentmeester tegen andere (2 Brabandsohe stuivers) verwisselen, aldaar. Zij
zijn bij Raadsresolutie van 9 Mei 1609 afgeschaft.
Tot dus verre handelden wij alleen over de munten; wijden wij nog eenige
regels aan hen die de munten sloegen, de plaatsen waar de munt vervaardigd
werd, enz.
Op bl. 89 van den Groninger Volksälmanak voor 1844 vermeldt de Heer
Mr. H. o. r e i t h als Muntmeesters in het tijdvak dat w ij behandelen: Mattheus
in 1474, Jasper, Geert Ilessels, Hendrik van Lijner in 1498; Cornelia van
Leiden van 1492 tot 1507; Jasper van Osenborg in 1561; Hendrik Berends
in 1565; Hendrik Mumminck in 1568.
«Die vander munte// genoten: //naer older costume, van alsulcke taux
«als haer nae de nombre ende ghetal van offleieren ende werckgesellen toeghe-
//laten sal worden, alleenlijok voor die van sermente,// even als de gast- en
godshuizen, vrijdom van impost.
Het müntgereedschap was, even als de tijdelijke muntgebouwen, het bijzon-
der eigendom van den Muntmeester, als aan wien de geheele munt voor zekeren
bepaalden tijd, bij eene soort van verpachting, sohijnt opgedragen geweest te
zijn. Dit toch moet men opmaken uit den Stadsmuntbrief van 1498, bepa-
lende het munten van gouden Rhijnsche guldens, kromsterten, heele en halve
stnivers, heele en halve plakken; want daarbij wordt aan de beide Muntmeesters
toegestaan, om twee jaren lang de munt te voeren, onder deze voorwaarde: des