
lee, Schildwolde en dat van de Marne (Oldenklooster) gevestigd; later nog die
van Rottum, Wittewierum en Oldenklooster bij Appingedam, die zeer aanzien-
lijk moeten geweest zijn. In het geheel waren er volgens sommigen 1 9 , volgens
anderen 82 (1) kloosters in bet gewest Groningen.
Eerst werden er in die kloosters scbolen opgerigt, waarin de dienaren der
kerk werden gevormd. Later werd bet onderwijs in die scholen ook tot andere
of wereldsche wetenschappen uitgebreid, en sommige kloosters werden de leer»
scholen der wetenschappen voor alle toenmalige geleerdheid. Als zoodanig ver-
wierf het klooster te Aduard grooten roem.
Een ander doel was het bevorderen van den landbouw. Ook hierin hadden
de kloosterlingen groote Verdiensten; zij lieten den landbouw. onder hun toezigt
metr groot voordeel uitoefenen. Geheel op zieh zelven staaude met een eigen
bestuur; door geene wereldlijke beambten beheerscbt of gekweld; in ’t bezit
der wetenschappen van elke soorfc, en geprikkeld door winzucht, werd er veel
nieuws beproefd: de landerijen werden verbeterd, en derhalve groote vorderin-
gen in den gebeeleu omvang der landhuishouding gemaakt (2).
Verder vond men ook in Groningen de zbogenaamde kerkelijke goederen,
kerkhoeven genaamd, waarvan de hoevenaars in de heden ten dage aldaar nog
bekende kerklieden overig zijn, ook kerkmeijers, enz. geheeten.
E r werden wel eens hoeven en landerijen aan de kerk geschonken, dewijl zij
wegens de slechte tijden weinige waarde hadden (of ook omdat men niet in staat
was de dijken' te onderhouden),: die dan door aangebragte verbetering spoedig
toenamen. — In. tijden van watersnöod en andere rampen , alsmede .bij verar-
ming van sommige landlieden, kocht zij landerijen tot zeer lage prijzen. Zoo
verhieven de geestelijken de kloosters weldra tot de grootste landgoederen. Het
(1) D i jk e m a , bl. 138. Dit verschil van opgave is daaruit misschien te verklären, dat
de eerste ziet op de kloosters in de binnenlanden en de laatste op .die van het -geheele gewest,
namelrjk die in de' Stad, het Gooregt en bet Oldambt medegerekend. Het eerste
Hollandsche [Benedietijner] klooster, bet honten kloostergebonw voor nonnen te Egmond,
dagteekent uit de 9e eeuw (onder Bisschop Odilbald); in de 10® eeuw werd het een mon-
nikenklooster, terwijl de nonnen naar Bennebroek werden overgebragt.
( 2 ) D i j k e m a , bl. 140. Verg. ook R ö m e r , G e s c /iie d e n is der Kloosters en Abdijen in
Holland en Zeeland, II® Stnk, bl. 5—26, Leiden 1854.
aantal bewoners stond in verhouding tot den omvang van de uitgestrektheid der
landerijen. De bevolking der kloosters in Groningen en Friesland was zeer aan-
zienlijk; zij bedroeg soms wel in ieder: 3 , 4 , 5 tot 600 zielen. De .klooster»
lingen verrigtten niet altijd zelve den landarbeid; men had bij de kloosters zoo-
genaamde conversi of lekebroeders, die bet werk verrigtten op de eigene landerijen
, die niet verhuurd of verpacht werden aan hunne colom.
Op eene zoo breede scbaal aangelegd, voorzien van de benoodigde arbeiders,
waren de kloostervoogden bij magte om hunne landerijen te verbeteren, en
daardoor den geheelen omvang der landhuishouding tot een meer winstgevend
bedrijf op te voeren. Zij beperkten deze middelen;-dan ook niet slechts tot het
verbeteren van een of ander stuk lands; zij strekten die over een uitgebreiden
omtrek u it, door ’t verbeteren van den waterstaat en het dijkwezen, als het
leggen van binnen- en buiten- of polder- en zeedijken, het bouwen van sluizen,
waterkeeriugen, enz.; later ook door het inpolderen van mewxe, of het insluiten
van läge landen (1). Ook de verbetering van het regtswezen, inzonderheid wat
de verordeningen op den dijk- en. waterstaat betreft, heeft Groningen voor een
groot gedeelte aan de kloosterlingen te danken. Van hoe veel belang de verbetering
van het dijkwezen en den waterstaat voor dat gewest geweest is , kan
men uit de natuurlijke gesteldheid Van den bodem en de ligging beneden den
Spiegel der zee opmaken. De kunst v a n ’t aanfeggen van dijken, om der zee
perken te stellen, eu daardoor de -bewoonbaarheid van een laud mogelijk te
maken, van er beneden de zee veilig te kunnen wonen, was reeds in vroege
eeuwen 'Ncerlands groote roem. Vreemde volkeu riepen Nederlauders te hulp,
wanneer ze dijk- of waterwerken wilden aanleggen, Zonder dijkwerk was ons
vaderland meerendeels onbewoonbaar en Groningen in het bijzonder. Voor zes,
zeyett en meer eeuwen was nog elke hevige Novembers!orm de bode van levenb-
gevaar; de dijken, toen nog zeer onvolkomen in aanleg, bezweken dikwerf onder
’t beiiken der golfslagen; de binnenvallende zee verwoestte de woningen der
menschen en verzwolg de wanhöpigen in de kokende golven. — Bedijkingen,
tegen de zee aangelegd, maakten Groningerland eerst op eene bieedere scbaal
bewoonbaar, dan de wierden dat toeiieten; maar goede zeedijken, die tegen de
( 1 ) D j jk e m a t. a. p i . bl. 1 4 2 .