
Een halve groot, onder N° 83 afgebeeld, heeft alleen de letters:
n n Z F.
Twee dito munten komen op Pl. XIV onder N* 101 en 102 voer.
Op de Hollandsche munten der Graven uit het Huis van Beijeren vinden wij
wel melding van Zeeland gemaakt, doch de naam der Heerlijkheid Friesland
komt er niet meer afzonderlijk lop vöor. — Missehien wel was zulks vroeger
het geval, toen de bezittihg van Priesland zoo onzeker was, gelijk ook Willem
III ten jare 1345 bij Staveren sneuvelde, terwijl hij de tegen hem opgestane
Friezen aanviel.
Dat er in Friesland andere munten gangbaar waren dan in Groningen en
Drenthe, en mede in deze twee gewesten onderling, blijkt uit het door dkiessen
in zijne Monumenta Groningana veteris aevi, bl. 148', volgens eenen Brief of
Charter van 1334 vermelde bestaan hebbénd wisselregt tusschen de GrôMngers
en Friezen, en weder tusschen die beide en de1 Drenthers. Zie dit stuk aan-
gehaald bij yfey en f e it h , Oudheden van het Gooregt en Groningen (Groningen
1836), hl. 270.
MBNTKN VAN BOLSWARD.
Wij gaan dan over tot de vijftiende eettw en1 wel tot de stedelijke munten;
in de eerste plaats tot die van Solswurd.
Boven spraken wij reeds breedvoeilg oveT de: oudheid en den Haamsoorsprong
dezer stad; thans zullen wij' cfe door ons Op Pl. IV afgefeeelde eigenfijk®' Stede-
munten dezer overoude plaats gaan beschrijven.
Weinige dageh voor dat wij de teekeningen en mimten voor de vierdfe Plaat
aan den Lithograaph moesten ter hand stellen, zoöd onze vriend, de tegenwoor-
dige Opzigter van het KonhMjk Penningkabinet te ’s Grsvenhage ,-ons tot onderzoek
de munt, waarvan wij de af beelding als eerste op deze Plaat mededteete.
T,„ng had Z. E. zieh afgesioofd met het onderzoek dezer munt, dfe zieh inde Muntverzameling
van wijlen den Heer j . j . beckeb bz. bévond, en die men behoorlijk
op den Catalogue voor de aanstaande verköoping wenschte te omschrijven.
Ook ons viel het onderzoek naar het muntoord niet minder moeijelijk; lang
aarzelden wij aan welk gewest en aan welke plaats de munt toe te schrijven;
maar eensklaps meenden wij, dat ons het regte licht opging, en dat de munt
ongetwijfeld van Solsward moesit zijn. Wij deelden dit ons gevoelen aan onzen
kundigen Ambtgenoot te ’s Gravenhage njede; de gissing werd aangenomen ,
en de munt mij daarna nog eens, op mijn verzoek, ter teekening toegezon-
den in eenen omslag, waarop ik geplaatst vond : Soleward sonder ja a r, eigen-
dom van, enz.
De Heer hooeberg drong om de teekeningen en munten voor Pl. IV. Wij
meenden stellig eene oudere munt van Boisward gevonden te hebben dan de
oudste, van 1417, van Leeuwarden, waarvan de Geçchiedschrijvers gewag mate
s , en van daar dat wij de munten van Bois ward op onze Platen aan die van
Leeuwarden laten voorafgaan.
Op de vz. onzer munt dan zien wij twee naar elkander gekeerde klimmende
leeuwen (lions affrontés'), ongeveer als op de Geldersche munten ; eene zespun-
tige ster bevindt zieh boven aan, tusschen de twee koppen der dieren. Het
een en ander is door eenen parelrand omg'even. Het omsehrift luidt:
* BanaDiGmvß % g v i s v a n im % 1 1 2 10 .
NB. dit laatste voor 120, d. i. 112 I20SI2II23, waarbij zoude behooren
DOSI2II2I. Beteekenende: Gesegend is h ij, die komt in den naam des Heeren.
Dit gezegde is ontleerid aan de vnlgata Bijbelvertaling.
Op de kz. deelt een eenvoudig gelijkbeenig en gevoet kruis het veld der munt
in vier gelijke deelen ; tusschen die beenen ziet men de letters :
U & B O (?) of E O L f f (?)
die wij voor eene verkorting van Soleswerd Melden.
In den rand staat:
* ÎI20I2© | row S I20V | 2Î s D a S B | GWaRD.
Immers zoo meenden wij te lezen. Wel vinden wij thans eenige zwarigheid
in de zaak. De B in
BGWSRD
is zeer onzeker; het kan ook eene R zijn, en de tweede letter eene a . Verder
is het zonderling, dat van de losstaande letters. binnen de beenen van het kruis,