
 
        
         
		gekend  (1 ),  waardoor  tusschen  hem  en  de  Drenthenaren  verkoeling  of  verwijde-  
 ring  ontstond,  die  hoe  langer  zoo  meer toenam,  pn  Reinoud  schijnt  te  hebben  
 doen  besluiten f   om,  ten  opzigte  van  Drenthe,  zieh  in  wederregtelijke  handelin-  
 gen  in  te  laten.  M agnin  immers meent  daarvoor  een  onwederlegbaar  bewijs  te  
 vinden  in  zekere  acte  van  1 3 8 6 ,  bij  welke  hij  willekeurig,  'zonder  de  Gemeene  
 Meente  of  hare  geeommitteerden,  de  Etten,  bevestigt  de  verdragen,  welke  
 door  zijne  voorvaderen,  gemeenschappelijh  met  liet  land  van  Drenthe,  eertijds  
 met  de  stad  Groningen  waren  äangegaan.  Het  blijkt  hieruit  tevens,  dat  Reinoud  
 zieh  hechtte  aan  de  vijanden  des  Bisschops,  aan  de  stad  Groningen  en  aan  
 de  Friesche  partij  der  Schieringers,  voorzeker  met  het  vooraitzigt*  om  in  de  
 volvoering  vari  de  door  hem  ontworpene  plannen  door  de  Groningers  en  de  
 Friesche  Schieringers  krachtdadig  te  zullen  worden  ondersteund.  De  geringe  
 magt  van  den  Utrechtschen  Bisschop,  die  zelfs  in  1 3 8 1 ,  uit  vrees  voor  de  Frie-  
 zen  en  Groningers,  het  niet  durfde  wagen,  de  inwoners  van  Stellingwerf  en  
 Schoterland,  die  zieh  aan  ongehoorzaamheid jegens hem hadden schuldig gemaakt,  
 tot  hunnen  pligt  te  brengen,  was  der  Bisschoppelijke  tegenpartij,  welke  steeds  
 geduchter  werd,  allezins  bevorderlijk.  Later  echter  verliet  Reinoud  weder  de  
 Groningers  en  Schieringers,  en  sloot  hij  zieh  bij  de  Oostincsche  Edelen  aan,  
 die  tot  de  Vetkoopers  behoorden,  welke  de  HollandsChe  partij,  of die  van  Aalbrecht  
 van  Beijeren,  toegedaan  waren. 
 Zoo  stonden  de  zaken  omtrent  het  einde  van  1 3 9 2 ,  toen  Reinoud,  Heer  van  
 Koevorden,  ter  zake  van  wanbetaling  der  pachtpenningen,  door  den  Deken  en  
 het Kapittel  van  de  Domkerk  te  Utrecht  werd  vervallen  verklaard  van  zijn  derde  
 aandeel  in  de  pächt  van  het  wereldlijk  geregt  en  de  heerlijkheid  van  Selwerd  en  
 van  Goo  en  Wolde,  welk  een  en  ander  alsnu  in  pacht  werd  overgedaan  aan  
 Burgemeesteren,  Raad  en  Gemeente  van  Groningen,  die  ook,  op  gelijke  wijze,  
 het  derde  aandeel  bekwamen,  dat  in  1871  aan  Reinoud’s  oom,  Herman  van  
 Koevorden,  de  echtgenoot  van  Ida  van  Selwerd,  was  verpacht  geworden.  Het  
 overige  derde  gedeelte  bleef  in  het  bezit  van  anderen. 
 (1)  De  acte  van  hnldiging  was  door  de Etten  van  Drenthe  alleen,  zonder  den  Heer  van  
 Koevorden,  afgegeven;  zie  WESTENDORP,  faarloeh,  I I ,  bl.  237. 
 Deze  was  de  eerste  ramp,  die  Reinoud  trof.  Hij  had  er  later  nog  meerdere  
 en  zwaardere  te  verduren. 
 Op  den  34“   of  44“   April  1393  overleed  Bisschop  Florens  van  Wevelikhoven  
 op  het  kasteel  Hardenberg,  in  Koevorden’s  nabijheid,  niet  lang  geleden  door  
 Bisschop  Jan  van  Diest  gesticht.  —   Frederik  van  Blankenheim,  daarna gekozen,  
 maakte  er  dadelijk  werk  van  om  het  bisdom  uit zijn  vervallen  Staat op te beuren.  
 Hij  ontdekte  toen  ook,  dat  de  Heerlijkheid  Koevorden  aan  de  kerk  van  Utrecht  
 toebehoorde  en  slechts  tijdelijk  verpand  was  aan  Reinoud.  Toen  deze  nu  niet  
 gezind  was  om  zijn  leen,  tegen  aflossing  der  daarop  verpande  gelden,  aan  den  
 regtmatigen  eigenaar  terug  te  geven,  en  tevens  door  zijne  tegenkanting  in  de  
 keus  eens  Bisschops  bij  Frederik  verdacht  geraakt  was,  besloot  deze  door kracht  
 van  wapenen  zieh  meester  te maken  van  Koevorden  en  ’t  kasteel.  Ondersteund  
 door  Deventer,  Kämpen  en  Zwolle  en  in  vriendschapsverbond  met  de  Friezen  
 en  de  Graven  van  Steinfurt  en  Ottenstein,  tastte  hij  Koevorden  in  Augustus  
 1395  aan,  met  dat  gevolg,  dat  Reinoud,  die  vruchteloos  bij  de  Heeren  van  
 Bronkhorst,  Batenburg,  Homoet  en  Wisch,  zijne  bloedverwanten,  hulp  had  
 gezöcht,  tot  de  overgave  werd  genoodzaakt.  Hij  zelf  werd  als  krijgsgevangene  
 naar  ,’t  slot  te  Hardenberg  overgebragt.  De  voorwaarden,  den  14  Mei  1397  
 vastgesteld,  waarop  deze  overgaaf  plaats  had,  zijn  de  volgende: 
 1.)  De  Bisschop  zal  aan  Reinoud  in  klinkende  munt  betalen  12,000  gouden  
 Fransche  Schilden  (de  meest  algemeene  gouden  muntsoort  in  die.  dagen). 
 2.)  Nog  vijf jaren  achtereen  jaarlijks  60 0   Schilden. 
 3.)  Reinoud  zal  al  zijne  goederen  behouden,  die  hij  van  zijne  ouders geerfd 
 heeft,  en  die  niet  tot  de  Heerlijkheid  Koevorden  behooren. 
 De  volkomene  onderwerping  en  afstand  van  Reinoud  kreeg  eerst  vijf jaren  
 later,  te weten  in  14Q2,  op  den  4 April,  zijn  volle  beslag.  Die  afstand had plaats  
 ten  overstaan  van  Zweder  van  Rechteren,  geheeten  van Heeckeren,  n amptman  
 »to  Couorden  ende  Drenthe.»  Daarna  vertrok  Reinoud  IV  naar  Gelderland,  
 waar,  hij  leenman  des  Hertogs  was,  en  nog  eenige  jaren  in  groot  aanzien  
 schijnt  geleefd  te  hebben. 
 Gaan  wij  thans  over  tot  de  beschrijving  der  Koevordsche  munten. 
 De  muntjes  N°  1— 8 ,  die  wij  aan  Reinoud  I  toeschrijven,  wien  wij het eerst