
welken hij op het Pinksterfeest van het jaar 1062 het leven redde, toen Hendrik
om Hanno, Aartsbisschop van Keulen, te ontkomen, zieh van een scbip
in den Rijn stortte, en door wien hij in 1067 met Thüringen beleend werd.
Toen hij in 1068 in eene zware ziekte verviel, bewerkte hij, dat, nog bij zijn
leven, zijn zeer jonge zoon, Egbert I I , welken hij bij Immula, of Irmingard
de weduwe van Hertog Otto van Zwaben, verwekt had, met het Markgraafsehap
Thüringen beleend werd.
De merkwaardige munt met zijnen naam, om het borstbeeld van HendrikII ,
ongeveer van de zelfde type als de munten van zijnen breeder, en met SELNRON
op de kz., deelen wij in de afdeeling Groningen mede.
Aanvankelijk alzoo behield Egbert I de door zijnen breeder Bruno III mge-
voerde en wijd en zijd gangbare munttype; bij durfde die met terstond te veränderen
en waagde het eerst later eene nieuwe munttype, die zelfs toen nog
niet geheel van die van zijnen breeder afweek, in te voeren. Deze meuwe type
vertoont op de eene zij de een dusgenaamd Karolingisch krrns met vier boUetjes
in deszelfs hoeken (zie de eerste munt van Egbert op onze PL I I ) , alles binnen
eenen parelcirkel gevat. Het omschrift is:
i$ i e o b e r t v s .
Op de keerzijde staat, in de plaats van bet vroegere BRVN, thans, doch
weder tusschen twee parellijnen:
NOTA
eene enkele maal op andere MOTA, waarschijnlijk eene verkorting van maneta
(munt). ■ , ,
Het omschrift is weder (doch met eene font in de plaatsmg der tweede en
derde Tetters): EBGERTVS.
Dat de naam van den. heer der Munt of van de muntplaats m den eersten
naamval staat, heeft niets bevreemdends voor hem, die met bet Latljn der irnd-
deleeuwen en het bezigen daarvan in 'opschriften vertrouwd is. — De mnder-
jarigheid van Hendrik IV regtvaardigt eenigermate het ontbreken van den Koningsnaam
op deze munten.
Het zoo even door ons beschrevene exemplaar berust in de Keizer j e er
mitage te St. Petersburg, en werd het eerst medegedeeld door Dr. von koehne
op bl. 433 in de meergemelde Mémoires, later door Mr. s. d isk s in do mije
Fries, D. VI, bl. 15.
De volgende munt heeft weder op de vz. rondom het Karolingische kruis.het
opschrift: ECBERTV(S)
doch thans op de kz. :
STVAERON voor STAVERON
een bewijs, dat zij te Staveren geslagen is geworden.
Dr. k o e h n e deelde ze mede op bl. 435 en 436 der Mémoires, en beschreef
er nog eenige andere, waarvan ééne op de voorzijde heeft:
►J« ECBERTUS I
en eene andere op de kz. : MOTA.
Vele exemplaren waren van volkomen de zelfde type. Wij zouden ze zoo gaarne
tegen dubbelen van het Munt- en Penningkabinet der Leidsche Hoogeschool
willen ruilen, maar Dr. von koehne meldt ons, dat het niet veroorloofd is om
de dubbelen uit de Verzameling der Keizerlijke Hermitage te verruilen, zoodat
wij waarschijnlijk het Leidsche Kabinet in ons leven wel niet met zulke kostbare
stukken zullen zien verrijken.
Dirks deelt de Staverensche.munten mede in de mije Fries, D. VI, bl. 18
en 19. De volgende munt, ongetwijfeld eene van Bolsward, heeft thans rondom
het Karolingische kruis op de vz. niet den naam des Leengraven, maar wel dien
der muntplaats. Deze wordt nu:
>i< BODLINWE
gespeld, eene afwijking van de spelwijze op de munten van Bruno I I I , waar wij
BODTISVVE of BODLISW
en BODTISWER of BODLISWER
vonden.
Op de overige Egbert-munten bij koehne (Mémoires, page 433 en 434)
vinden wij nóg munten met:
. >5« BODLVSVRE
¿¡j BODLINWE
*ï* BDL [deze letter verkeerd] INW E
* BODLVSVER
8-