
 
        
         
		ii Albert zond nu spoedig zijn krijgsbevelhebber,  Graaf Willebrord van Schaum-  
 » bürg,  als  Stedehouder,  inet  een  leger  van  2000  a  3000  man  naar  Eriesland.  
 »Weinig  moeite  kostte  het  dezen,  de  steden  en  grietenijen  van  Westergo  te  
 ii bemagtigen,  en  zijn Vorst  daar  te  doen erkennen.  Doch het meer Vetkoopers-  
 ii gezinde  Oostergo  en  vooral  het  afgelegene  Zevenwouden. moesten  met  kracht  
 »van  wapenen  daartoe  gedrongen worden.  Zelfs  werd Leeuwarden  tweemalen  
 » door  hem  belegerd ,  voor  het  zieh  overgaf en  het  gezag  des  Hertogs  erkende.  
 «Tot  versterking  van  deze  aanzienlijkste  der  toenmalige Enesche  steden  liet  hij  
 a daar  een  groot  kasteel ,  blokhuis  of  legerplaats  bouwen,  ter  vestiging  en be-  
 »scheming  van  het  opgedrongen  gezag. 
 ii In  Junij  van  het  volgende  jaar,  1499,  kwam  Albert  zelf  met  zijn  zoon  
 n Hendrik  in  Friesland,  om  het  bestuur  des  lands  te  regelen.  Hiertoe  stelde  
 ii hij  een  Prövincialen  Raad  van  elf  Edelen  in , met  zijn  Kanselier  Sigmundt  
 »Phlug  aan  het  hoofd.  'Aan  dezen  Raad,  te  Franeker  op  Sjaerdema-huis  geze-  
 »teld,  was  zoowel het  bestuur  van  het  land  als  de uitoefening  van  het  regt  op-  
 ii gedragen.  Nadat  hij  in  de  kerk  van  Oldehove  te Leeuwarden met- veel  luister  
 n tot  Landsheer  was  gehuldigd,  vertrok  hij  naar  Groningen,  dewijl  hij  ook  dat  
 «gewest,  hem  mede  door  den  Keizer  geschonken,  had  te  bemagtigen. 
 »Hij  had  hier  zijn  zoon Hendrik ter uitoefening van het bewind  achtergelaten;  
 ii doch  deze was jong, onbedreven  en heerschzuchtig.  Hij  handelde voor  t minst  
 »zeer  onvoorzigtig  en  verkeerd,  toen  hij  de  Friesen  met  strengheid wilde be-  
 «sturen,  en  de  uitschrijving  van  belastingen  met  scherpe  bedreigingen  deed  
 «gepaard  gaan.  Hierdoor  bedierf  hij  de  zaak  zijns  vaders  in  eens  zoodanig,  
 »dat  hij  zieh  gehaat maakte  bij  vele  Friezen,  die  ook  toen weder hun  volksaard  
 a toonden,  door  afkeerigheid  van  dwang  en  harde middelen,  waardoor  zij immer  
 » veel  minder  werden  gewonnen  dan  door  redelijke  overtuiging  en  zachte  be-  
 »handeling.  Reeds  in  den  volgenden  jare,  1500,  kwamen  zij  in  verzet,  wei-  
 «gerden  de gevorderde  belasting  te voldoen,  schoolden bijeen, en bragten weldra  
 »eene  groote  magt  onder  de  wapenen,  waarmede  zij  den  Hertog  in  Franeker  
 » (van  half  Mei  tot  half Julij)  belegerden,  met  oogmerk,  om  zieh  spoedig  van  
 »dezen  nieuwen  Heer  te  ontslaan.  Hoewel  het  getal  dier  misnoegden wel  op  
 »16,000  begroot  werd,  was  er  zoo  weinig  orde  en  bestuur onder,  dat  zij  het 
 » zwakke  stadje  niet  eens  konden  bemagtigen,  en  zieh eerlang verstrooiden, toen  
 »Albert  zelf  met  eene  legermagt  van  5  k  6000 man  tot  ontzet  kwam  opdagen.  
 « Na  over  deze  schending  van  zijn  gezag wreede  strafoefening  gehouden  te  heb-  
 «ben,  vertrok  hij  weder  naar  het  beleg  van  Groningen ,  doch  overleed  kort  
 »daarna  te  Emden  (12  Sept.  1500),» 
 Gaan  wij  thans  over  tot  eene  naauwkeurige  beschouwing  der  munten  van  
 onzen  Hertog  in  Friesland  geslagen;  doen  wij  zulks  voor  een  groot  deel met  
 de woorden  van Mr.  j.  dikks,  in  de  vrije Fries,  D. V,  bl.  175. 
 »In  1498,»  zoo  zegt  deze,  »droeg  men  alzoo,  onder  zekere  voorwaarden,  
 »het  bewind  van  Friesland  aan  Albrecht,  Hertog van  Saksen,  op.  De over-  
 »eenkomst  tusschen  dezen  en  de  Geestelijken,  Edelen  en  Steden van Westergo,  
 ii betrekkelijk  het  bestuur  van  dit  gedeelte,  den  30  April  1498  gesloten,  staat  
 »hem  onder  anderen  toe:  »voeck  te  munten  goldt  ende  silver»»  (1).  Desge-  
 »lijks vindt men  onder  de  voorwaarden,  waarop  Leeuwarden  zieh aan hem over-  
 » gaf,  en  die  den  7  Julij  1498  gesloten werden,  gewag  gemaakt  van  de  magt  
 »aan  dien  Vorst  verlCend,  om  goud-  en  zilvergeld  te  munten  (2). 
 ii Even  begeerig  als  zoo  vele  Romeinsche  Keizers,  die  slechts  maanden,  ja  
 »dagen,  regeerden,  en  van  sommigen  van  wien  de munten  toch  niet  zeldzaam  
 »zijn,  zoo  haastte  zieh  ook  Hertog  Albrecht  van  Saksen,  om  den  volke  zijne  
 a verheffing  door  munt,  met  zijn  wapenschild,  naam  en  titels  kenbaar  .te  
 » maken  (3).» 
 »Reeds  in  Augustus  1498  werd  er  in  Sneek  gemunt (4).  Aldaartoch had  
 »des  Vorsten  Raad  en  Rentmeester,  Ridder willebrord van  schotjenburgh,  
 » zijn  hoofdverblijf gevestigd  (5).  Een  toeval heeft ons den naam van den Munt- 
 (1)  ScjiwauTzenBEK(>,  Ckartarbonk  van  Friesland,  I ,   bl.  784;  I I ,  bl.  5. 
 (Ä)  t.  a.  p.  bl.  785. 
 (8)  Zoude  dit  wel  de  eenige  beweegreden  geweest  zijn?  bestond  er  geene  groote  be-  
 hoefte  aan  numerair,  en  kan  deze  behoefte  niet  krachtig  medegewerkt  bebben,  omr reeds  
 zoo  spoedig  te  laten  munten ?  , 
 (4)  «In  Augusto  anno  aehtentneghentiph  worde  to  Scbneeck  ghemunt.»  Annael  ofte  
 lanäboek  vast  Friesland.  door  kempo  van  martena ,  bii  schwabtzenberg ,  t.  a.  p. 
 II,  bl.  7. 
 (5)  Napjüs,  Kronijh  van  de  Stad  Sneek  (Sneek  1846),  bl.  84. 
 17*