
I
u Desgelijks heeft het oud-Nederlandsche proza symonet de Fries. Dat in den
van lateren tijd zijnden plat-Duitschen Reineke symonet de Krumme staat, waar-
uit eindelijk in den nog veel jongeren, met zedelessen voorzienen, proza-tekst,
der listige Reineke Fuchs genaamd, een valsche munter simeon is geworden,
is mij bekend, maar doet hier niets af. Ik maak slechts op den naam van
den onderhavigen persoon, reinout , en de hem toegekende eigenschap, de
Vries, opmerkzaam. Zij stammen , wel is waar, van twee verschillende uitge-
vers af; maar het is natuurlijk, dat men zieh afvraagt, of de oudste oorspron-
kelijke tekst niet ook nE (v)r ie s gehad heeft? Ten minste de beproefde ver-
klaring van het woord ries door het Fransche riiaud (een weelderig, ontuchtig
mensch) geeft aan onze plaats geenen haar passenden zin. De Friesche Kewen
werden in die gedaante, waarin zij ons nu voorkomen, omstreeks de twaalfde
eeuw bijeengebragt. Reinaert de Vos behoort tot den zelfden tijd. Wanneer
nu beide eenen bepaalden naam, met een bepäald toevoegsel, vermelden, ter-
wijl het zeer te betwijfelen is, of de vervaardiger van het gedieht de Keuren
gekend heeft, zoo mag men het vermoeden opperen, dat beide zieh op eene en
de zelfde sage gronden, welke den man in het algemeen als een munter van
vroegere dagen in het geheugen behouden had, aangezien zij hem ligter geld, dan
het vom hem in omloop zijnde, toekende, terwijl zij niet meer wist, of hij dat
geld met geoorloofde of ongeoorloofde bedoelingen geslagen had. Yoor het ove-
rige blijft het steeds inogelijk, dat een werkelijk persoon der oudheid, zoo als
meermalen, ook hier tot grondslag van de sage ligt.«
De naam van den anderen Friesehen Muntmeester, k aw in g , meent Mr.
j . dirks dat in dien van het geslacht cammingha wordt teruggevonden, een
aanzienlijk geslacht, dat reeds in de negende eeuw voorkomt en nog bestaat.
De cammingha’s hadden in de elfde eeuw eene stins nabij de grensscheiding
van Ooster- en West ergo, Lewerd geheeten (1).
Het is vrij zeker, dat Friesland in deze tijden stond onder de opperheer-
schappij of liever het beschermheerschap der Duitsche Keizers. , Er zijn geene
sporen, dat deze Vorsten immer het tegenwoordige Friesland persoonlijk bezoebt
(1) Re vrije Fries, D. IY , bl. 347,
hebben, maar wel, dat zij het alleen uit de verte, voor zoo verre mogelijk,
bestuurden. Het toezigt op de mimt zal dus ook zoo naauwlettend niet geweest
zijn; doch ook de munten der Duitsche Keizers uit de elfde eeuw zijn ligter dan
van de vroegere.
MUNTEN IN FRIESLAND GESLAGEN GEDURENDE HET
BESTUUR VAN BRUNO III,
1038—1057.
Tot inleiding onzer beschrijving der munten van Graaf Bruno I I I , wier juiste
kennis en ontcijfering wij alleen aän de Heeren thomsen en dirks verschuldigd
zijn (1) > kunnen wij niet beter doen dan hier te laten volgen wat de laatstgemelde
Mr. j . dirks schreef in het III6 Deel van de wije Fries (Leeuwarden 1844).
Volgens de geslachtlijst der Graven van het Slot van Gend bij van loon
{Aloude Hollandsche Historie, I I , 236) was Aarnoud, Slotgraaf van Gend,
tevens Heer van Aalst, der vier Ambachten, alsmede Graaf van Holland, Zeeland,
Kennemerland, Westfriesland, Staveren, Ooster- en Westergoo en Islegoo.
Door de Friezen in 1003 verslagen, bragt zijne dochter Geertruida Staveren ,
Ooster-. en Westergoo en Islegoo hären gemaal, Rudolf , Graaf van Brunswijk,
ten huwelijk. Deze Rudolf stierf den 23 April 1038, en werd door zijnen zoon
Bruno III als Graaf van Brunswijk opgevolgd (2).
Tot op onze dagen had men, bij gebrek van bescheiden, het-.er steeds voor
moeten houden, dat Egbert de eerste of de oude, zoon van Graaf Rudolf, zijnen
vader in het bewind van Staveren, Ooster- en Westergoo en Islegoo was opge-
volgd; doch de later ontdekte muntjes geven ons genoegzame zekerheid om vast
te stellen, dat Bruno I I I , als oudste zoon, zijnen vader in 1 0 3 8 ook in het bewind
van die Graafschappen is opgevolgd, van welke welligt Ooster- en Westergoo,
(1) Wij zullen later opgeven hoe men vroeger omtrent dezelve als in den blinde rondtastte,
en ze dan eens aan deze, dan aan gene muntplaats toeschreef. .
(3) Zie den Anmlista Sazo ad annum 1038,. bij eccard, Corp. hist, medii aevi, enz.,
aangehaald bij dirks t. a. p.