
bijzondere voorregtsbrief, aan haar in vorige tijden gegeven, noch eenig ander blijk
is hiervan voorhanden. De stad zal zoo iets ook wel niet bezeten en derhalve
ook niet vertoond hebben, anders ware dit met die vergunning nog wel zorg-
vuldig bewaard gebleven, althans hier of elders aangeduid geworden. Het is
dus veeleer allezins te vermoeden, dat de stad aan den Keizer zal hebben vertoond
de pachtbrieven des Praediums, waarin ook het regt van muntslag was
vervat. Zij zal zieh daarenboven beroepen hebben op de bestaande Groningsche
munten en andere bewijzen van muntslag te Groningen. Deze munten waren,
gelijk men weet, toen nog alleen van zilver; zij kon dus op dezen grond alleen
haar regt van zilveren muntslag aanwijzen, en vroeg daarom ook nog dat van
gouden muntslag van den Keizer, gelijkerwijs de stad Deventer te dier tijde het
regt ook alleen van gouden muntslag van den zelfden Keizer zal verzoeht en
verkregen hebben (1).
De vraag, welk wapen op de Groningsche munten voorkomt, dat der stad of
van het Groningsche Praedium en van den Bisschoppelijken Prefekt, heeft de
Heeren Dr. oddeman en Mr. h. o. feith lang bezig gehouden. Deze Heeren
meenden, dat het witte schild met den groenen dwarsbalk het oorspronlcelijke
stadszegel was, maar men heeft ontdekt, dat de Prefekten van Groningen het
zelfde wapen als dat zoogenaamde Groningsche voerden, terwijl de Rijksarend
met de kroon en den appel kennelijk latere bijvoegselen en versieringen van dit
wapen zijn. Reeds voor magnin was in: Het Algemeen Wapenboek of Door-
Imhtige wereld, enz. door s. de vries (Amsterdam 1700), D. I ll, bl. 237,
het Groningsche wapen even zoo beschreven naar het zegel van eenen brief van
1263 van den Prefekt Egbert, bestaande uit een driekantig schild met een
groen lint of fasce daarin, dat Groningen beteekent, beroepende de Schrijver
zieh op johan de lemmege’s beschrijving van het Groningsche wapen (2).
(1) Vergelijk over de zilveren stedelijlce Deventersche munt, en het aan die stad ver-
leende regt tot het slaan van gouden, onze Mu/nten der Heeren en Steden van Overijssel
(Haarlem 1854), bl. 295—297, v. D . c.
(2) In zijne Gronmger Kronigk (op het einde) bij m a t t h a e u s Anal. T. I , nagenoeg het
zelfde, en misschien hieruit ontleend, k o m t voor bij s . b b n i n g h a , Frieese Kronike.
Ten tweede vond Dr. s t r a t i n o h in eene geschrevene Verkandeling over Oro-
ninger zegels en wcvpens van wijlen den Heer President. Mr. J . w . h e i s e r af-
gebeeld het zegel van den Prefekt Egbert, hangende aan den fundatiebrief van
het Menolda Convent, tevens met het zegel der stad, het zoogenoemde afbeeld-
sel der St. Walburgskerk, en naar aanleiding hiervan door dezen Sehrijver de
gissing geopperd, dat het nog gebruikelijke wapen der stad van dat der Prefekten
afkomstig is. Het verwonderde Dr. s t r a t i n o h dus zeer, dat d r i e s -
s e n , die deze en andere zegels der Prefekten zal hebben gekend, ja van nabij
onderzocht, vermits hij zelfs plan heeft gehad de afbeeldingen daarvan uit te
geven (Mm. Gron. IV, Voorb.), niet reeds deze gelijkenis tusschen het wapen
der Prefekten en dat der stad heeft opgemerkt. Wij mögen immers niet vermoeden,
zegt s t r a t i n g h verder, dat deze geleerde, maar niet geheel oupartij-
dige onderzoeker van Groningen’s Archieven zulks verzwegen heeft, als niet
strookende met zijn gevoelen omtrent de onafhankelijkheid der stad van de
Utrechtsche Bisschoppen en hunne Prefekten? Dr. o u d em a n brengt meer zoo-
danige Prefekten-zegels bij in den Groningschen Folkxalmauak voor 1843, som-
mige met de afbeelding, b. v. het zegel van den Prefekt Egbert aan den fundatiebrief
van het Menolda Convent van 1276 (1) ; het zegel van den Prefekt
Ludolf van Gronenbeke aan twee brieven van 1309; dat van den Prefekt Eg-
bertus van 1322; van den Prefekt Bertoldus de Gronenbeke van 1328; dat van
Hendrik van Selwerd van 1352; van Adolf van Selwerd van 1355 (2); dat van
Godevaard van den Oldenhöven van 1371, die, naauw verwant aan die van
Selwerd, met dezen en de Heeren van Koevorden in dat jaar van het Utrechtsche
Domkapittel de Groningsche Heerlijkheid mede gepacht had.
Op al deze zegels is het eigenlijke of oorspronkelijke wapen, een wit schild
met een’ groenen band of balk, een en het zelfde, sehoon de personen of de
(1) Dr. s t r a t i n o h voegt h ie rbijda t van den Prefekt Adolph van 1291, in de Verza-
meling van den Heer r e i s e r . v . d . c .
(2) Op bl. 449 hebben wij een muntje beschreven met een driehoekig wapenschild,
waarop een enkele arend, welke wij meenen dat het familiewapen is van Hendrik van Koevorden,
die in 1860 Praefectus van Groningen werd. v. n. c.