
 
        
         
		of  afstand,  eenen  eiken  stok  op  den  grond  nederlegde,  welke  door  de  andere  
 partij,  ten  blijke  van  genoegen-neming,  gelijke  toestemming  van  hare  zijde,  
 aanvaarding  of  aanname,  weder  werd  opgenomen.  Aan  de  verbindtenis  of  
 overeenkomst,  onder  stoklegging  aangegaan  of  gesloten,  werd  meerdere  kracht  
 toegekend  dan  aan  andere  akten,  waarbij  die  handeling  of plegtigheid  niet  had  
 plaats  gegrepen,  en  het  geschrift,  bij  stoklegging  opgemaakt,  door  Schout  en  
 Keurnooten  geteekend,  en  bovendien  met  het  Ambtszegel  van  den  eersten  be-  
 krachtigd,  werd,  welke  ook  de  inhoud  wäre,  ten  hoogste  geacht,  in  de  
 meeste  waarde  en  voor  onverbrekelijk  gehouden,  en  met  den  naam  van  8tok-  
 leggingsbrief  of  verstokte  brief  bestempeld.  Niet  zelden  had,  in  de  iniddeleeu-  
 wen,  bij  zaken  van  veel  belang  en  waarin  voorname  personen  of  gestichteh  
 waren  betrokken,  het  stokleggen  plaats  op  de  Volksvergaderingen;  en  in  zoo-  
 danig  geval  werd  aan  den  betrekkelijken  stokleggingsbrief,  tot  nog  meerdere  
 bevestiging,  het  zegel  des  Volks  van  Drenthe  gehangen. 
 Honderden  jaren  lang  waren  de  oudvaderlijke  instellingen  en  gebruiken  vol-  
 doende  voor  het  Drenthsche  volk,  dat,  minder  dan  eenig  ander  van  zijne  
 naburen,  ook  wat  de  gewohnten  in  het  dagelijksche  leven  betreft,  van het  oor-  
 spronkelijke  is  afgeweken.  Wetsbepalingen,  regering,  regtspleging  en  volksge-  
 bruiken  waren  en  bleven  even  eenvoudig  als  doeltreffend,  en  wijziging  daarvan  
 was  niet  noodzakelijk,  omdat  ook  het  volk  niet  van  de  deugden  der  voorva-  
 deren  ontaardde,  noch  van  hunne  zeden  en  gewoonten  afging.  En  even  
 zeer  als  de  voortduring  der  oudvaderlijke  wijze  van  leven,  denken  en  handelen  
 bevorderlijk  was  aan  het  onveranderd  blijven  der  bestaande  orde  van  zaken,  
 even  zoo  zeer  was  ook  deze  van  den  meesten  invloed  op  het  onverbasterd  doen  
 voortduren  der  oud-Germaansche  trouw,  goede  zeden,  deugden  en  onwankel-  
 bare  gehechtheid  aan  het  oude,  als  een  eigendommelijk  erfdeel  van  het  eene  
 geslacht  op  het  andere  overgegaan,  en  ten  hoogste  geeerbiedigd  door  hen,  
 die,  door  alle  tijden  heen,  zieh  daarbij  zoo  wel  bevonden. 
 Wanneer  men  het  oog  slaat  op  de  wijze  van  regering  in  het  om  zijne  on-  
 vruchtbaarheid  zoo  schaars  bevolkte  Drenthe,  in  de  middeleeuwen  en  later,  en  
 daarbij  aanneemt,  zoo  als  het  Landregt  van  het  jaar  1412  aanleiding  geeft  te  
 denken,  dat  reeds  eeuwen  vroeger  de  zaken  in  den  zelfden  Staat  zijn  geweest, 
 dan  moet  men  door  het  Volk  verstaan  de  zoodanigen,  die  niet  alleen  inboorlin-  
 gen  van Drenthe,  maar  die  tevens  aldaar  woonachtig,  eigenaren  van  vaste  goe-  
 deren,  en  bovendien  deelhebbers  in —  of medeëigenaren  van  —  ééne  of meer  
 der  ongescheidene  marken, misschien  ook  van  de  gemeene  Eschgronden  waren.  
 Zonder  een  bepaald  aandeel  in  de  ongescheidene  veenen,  velden,  bosschen,  wa-  
 teren,  weiden,  enz.  der  marken,  bezat  iemand  de  bevoegdheid  niet,  om  als  een  
 geldige  getuige  in  alle  zaken  in  het  geregt ,te  kunnen  verschijnen ; om  als  Keur-  
 noot  over  eene  stoklegging  te  staan;  om  eene  stem  in  ’s lands  zaken,  op  de  
 Landdags-vergaderingen,  uit  te  brengen,  of om  eenige  openbare  betrekking  te  
 bekleeden.  Grondbezit  alleen,  gepaard  met  stem  in  de  gemeene  marke,  en  
 mets  anders,  was  het  eenige,  waardoor  de Drenthenaar aandeel  konde  hebben  
 in  de  regering  des  lands ;  en  hij,  die  dit  een  en  ander  bezat,  was  van  zfelve,  
 als  een  onderdeel  der  eigen-geërfde  bevolking,  tot  inzage  in  ^   en  tot het mede  
 beheeren  v a n ^ ’s lands  aangelegenheden  geregtigd :  hij  had ,  tot  dat  einde,  
 volstrekt geene andere hoedanigheden noodig.  Geene  geboorte,  geen rang of stand  
 kon  ten  deze  het  minste  afdoeip/^de  stand  der Eigenerfden  was,  tot  in  de  16e  
 eeuw  toe,  de  eenige  stand'van  regering  in Drenthe.  Er  bestaat  geen  voorbeeld  
 van,  dat  de  Geestelijkheid ooit  het  geringste  deel  in  het  bestuur  van  dit  Gewest  
 heeft  gehad;  en  ook  de  weinige  EdelenJ.  die  in  Drenthe  werden  gevonden, .had-  
 den,  tot  aan  den  voormelden  tijd  toe,  alleen  aandeel  aan  de  regering  als  bezit-  
 ters  van  grondeigendommen,  niet  als  riddermatigen:  Nog  omstreeks  het jaar'  
 1585  bezaten  de  Drenthsche  Edellieden  geene  van  die  voorregten,  in  welker  
 bezit  de  Adellijken m  het  naburige  Overijssel reeds  voorlang waren geweest;  iets  
 wat  uit  onderscheidene  oorkonden  kan  worden  afgeleid,  doch  inzonderheid  büjkt  
 uit  zeker  geschrift  van  den  toenmaligen  Drost  Evert  van  Ense,  voor  zieh  en  
 voor  eenige  andere Drenthsche  Edelen  aan  Filips  I I ,  den  Graaf  (en  Koning  van  
 Spanje),  mgediend,  m  welk  stuk  zij  zieh  bovenmate  beroemen  op  hunne  trouw  
 aan  den  Koning  en  op  hunne  verkleefdheid  aan  de  Roomsche  Godsdienst,  en  
 waarin,  onder  anderen,  wordt  gezegd: 
 //Ende  in  alle  gevalle,  zoe  die  van  Overijssel die  Lantschap  van  Drenthe  tot  
 //een  litmaat  solde  willen  trecken  ende  achten  (des  neen  ende  nimmermeer), 
 // mosten  immers  die  Riddermatigen  van Drenthe  genieten  dieselvige  vryheyden