
c. 1) eene fraaije beschrijving gegeven. Zware eiken, door stormvloeden van de
kust losgesoheurd of uit het binnenland afgezakt, kwamen in den nacht op
de Romeinsche vloot aandrijven. De Romeinen, verschrikt door die groote
drijvende gevaarten (woeste eilanden, vastae insulae) , bedekt met reuzengestal-
tén, die in gesloten rijen (door de verbinding der wortels, complem radieum)
onversaagd, als het ware, op de krijgavloot aanhielden, leverden dien gevaarlijken
vijand dan, gelijk hij zegt, een zeeslag.
In den uitgang van een aantal streken en dorpsnamen, die eindigen op vioud
of wold, en van sommige gehuchten op holt en hörst, leeft de herinnering aan
dien vroegeren boschrijken staat van Groningen nog voort.
De voornaamste rivieren van Groningen, zoo als de llunze met hare takken
en de Westerwoldsche Aa ontspringen in de hoogere gronden van Drenthe, doór-
kronkelen die Provincie en störten zieh dan in zee uit, Deze en gene hadden
in vorige eeuwen een anderen loop dan thans, en sommige zijn door aanshbbing
aanmerkelijk ingekrompen.
De L am m is ten westen de grenslijn van Groningen en Friesland, en maakte
in vroegere eeuwen al die grens van dit en het Groningsche Friesland uit, even
als ten oosten de Berns dit gewest van ouds van het naburige Oostffiesland
scheidt, en nog vroeger de Fnezen van de Cauchen. De Lauwers stört zieh
uit in den boezem, de Lauwerzee, naar haar genoemd, gehjk haar vervolg, of
het vaarwater längs de Wadden om, nog den naam van Lauwers draagt, zoodat
zij als de hoofdstroom zieh voordoet, schoon thans slechts een gering kustri-
viertje meer zijnde, en veel onaanzienlijker dan de Hunze, die ook in dien boezem
zieh entlast. Deze boezem of mond dier beide rivieren mag niet onwaarschijnlijk
reeds bij de Romeinen bekend zijn geweest, als eene havenplaats, onder den
naam van Portus Manarmawis, of misschien eigenlijk Mamamanis, en dan naar
de naburige landstreek, de Marne, zoo geheeten, gelijk men gist; hij moet toen
ook vooral veel aanzienlijker geweest zijn, daar door aanslijking zijne oevers later
aanmerkelijk zijn ingekort. De Hunze heeft mede door hare verlegging, vooral
door de stad Groningen, veel verandering in den loop ondergaan. In het oos-
telijk deel van Groningen liep ook vroeger de Fivel, die zieh bij Wester-Emden
in de Eems ontlastte; doch deze uitwatering is digtgeslijkt en dien ten gevolge
deze stroom zelf verder voor een groot deel geheel verdwenen. Zoo is ook door
de doorbraak van de Eems,iare loop verapdeid en de Dollard in dit gewest
ontstaan (1).
De Gewesten, later tot Groningen hetrokken, werden door de Romeinen tot
Duitsehland gerekend en dan piede begrepen onder den naam van Germania magna.
Zij maakten voornamelijk een deel uit van het later zoogenoemde Friesland, paar
de bewoners, de Friezen , welke bij hen reeds dien naam dragen. De beroemde
Duitsche taalvorscher ja c o b gr im m geeft de naumsaiieiding o p als zijnde van
fries of loie,, haarlok, d. i. de gelohten, oindat deze volksstaiu zulke bijzondere
(goudgeele) haarlokken had. De Friezen stockten zieh van den Rijn tot de
Eems längs den Oceaan uit en meer of minder yer landwaarts inj zij werden
onderscheiden in groote en Jdeice Friezen. De groote Friezen woonden misschien
tusschen de Eems en het Flie (Fl&vwn); zij werden, ton .noorden en
westen door de Noordzee ( Oceanus Germanieus') en ten zuiden welligt, even als
later, door Drenthe en Overijssel begyensd. 1 liertoe behoorde alzoo grootendeels
de tegenwoordige Provincie Groningen.
Naar aanleiding der oorzaak van den opstand der Friezen tegen olennius r die
huiden van enkel auerossep als schatting vorderde, kunnen wij opmaken, dat
ook waarschijnlijk de Groningsche bpsschen deze dieren toen, even als méer
andere wilde dieren, zullen gevoed hebben.
Ook waren er vele paarden; Friesche ruiters diénden in de legers der Romeinen
; van ’t gebruik van ossen als trekvee bij de oude Gyoningers vindt men
later sporen in de oude wettep, en dit doet vermoeden, dat de vroegste.
be,woners vap Groningerland tot dat einde mede hoornvee zullen gebezigd
hebben.
Behalve een aantal yarkens in de eikebosschen, zuljen de jngezetenen ook
schaapskudden bezeten hebben, daar men in de terpen Wol gevonden heeft, en
de bereiding van Fnesche kleedingstukken reeds vroeg yoorkomt.
De meer zuidelijke Friezen beoefenden onder de Ronieinen reeds den land-
(4) nader over ,de2¡e jifffipa Dr. ». Araosp s t r a tin g h , Aleude. Staat en GesöMe-
denie dea VaderXonda, I , II, bl. ,en y.olg. r.
! 88 *' '