
\
in onser munten van herwärts ouer, sal loop hebben tot ses grooten Ylaems (1), den
inckelen van dyen drie grooten (2); die Stuuers die men voortijts gemunt heeft, ende
die men jegenwoirdelijcken slaet in onser voorscreuen munten ; twee grooten (8); den grooten
silueren Reael, twaleff groten (4); t siluere Vlies, ses grooten (5), den silueren Reael
mytter wapenen van Spaengien, seuendehalue grooten (6); die dobbele Stuuers, Vier grooten
(7); die dobbele Griffioens (8) , ende die geene mytten twee Helmen ende mytten Croo-
nen, sestehalue groöten (9), die halue ende vierendeelen van dien nae aduenant; die dobbele
Vierijsers (10) ende die van Bourbon, vijftehalue grooten, die inckel daer aff twee grooten
ses mijten (11); die dobbele Philippus ende Karolus van Bourgoingen vijff grooten, die
inckele van dien nae aduenant; die dobbele Stuuers te Luxemburch gemunt, vierdehalue
grooten, die inckele 'van dyen nae aduenant; aengaende den Dousains van Vranckrijcke,
geseyt stuuers, zoo oude zoo nyeuwe, want men beuindt van diuerschen gewichten ende
alloy seer gecranckt, ende sunder regule, ende dairomme nyet wel mogelicken is , die tot
hueren júysten prijs te valueren, die selue sullen cours hebben ten prijse van viertich
Vlaemscher myten (12); den Grooten, half Grooten, Gigotten oft zes myten; den cleynen
Hollantsche penningen ende andere penningen, ende-Corten geslagen in orisen munten (13),
ende gheen andere, sullen cours hebben tot heuren gewoontlicken prijse; weluerstaénde
nochtans, dat Mytten seluen, haluen Grooten, Hollantsche penningen ende andere penningen,
ende Corten die welcke alleenlijck geslagen sijn tot pasgelt ende gerieff van den ge-
meenen man, ende omme Goids wille te geuen (14) ; men geen renté en sal moegen lossen,
(1) Zie deze munt afgebeeld in ons Braband en Limburg, H. XXV, No 13; Geldersche Gramen en Hertogen,
* Pl. XX, N° 7.
(2) Braiand en Limburg, Pl. XXVj N° 14 en 15.
(3) Braband en Limburg, Pl. XXV, N° 16 en 17. Gramen en Hertogen van Gelderland, Pl. XX, N° 8.
(4) Zie Braband en Limburg, Pl. XX, N° 23.
(5) Braiand en Limburg, Pl. XXII . N° 8 en 9.
(6) Braiand en Limburg, Pl. XX, N° 17. ' .
(7) Braiand en Limburg, Pl. XX, No 9.
(8) Als vorèn, PL XIX, N° 1'4.
(9) Braiand en Limburg, PL XX, N° 22.
(10) Als voren, PL XIX, N° 7 en 8.
(11) Als voren, Pl. XIX, N° 9 en 10.* * .
(12) De douzaine of stukken van iwaalf deniers (van waar de naam) vindt men afgebeeld in bet werk van l e -
blanc, Traité historique des Monnoyes de Trance.
(13) Men vindt dèze mnntsoorten afgebeeld in ons Braband en Limiurg, onze Graven en Hertogen van Gelderland,
onze Heeren en Steden van Gelderland, alsmede in onze Heeren en Steden van Overijssel.
(14) Deze penningen worden anders genoemd: »geslagen ten behoeve van den armen mendicanten.» Het waren
voomamelijk dnsgenaamde negenmannekens of stnkken van negen mijten. De canailles van bedelaars, wetende dat
het geven van aalmoezen eene verpligting is in de K. K. Kerk, deden steeds hun uiterste best, om de kleinste
muntstukjes nit de wandeling te brengen, opdat men genoodzaakt zonde zijn hun eene grootere gift te geven.
noch eenyge sculden betaelen, wair die spruyten oft procederen, van geleent gelt, van coop-
manscepen oft anderen contracten ende, conuentien., hoedanich die zijn moegen; als van allen
anderen penningen van goude oft van siluere, te wetene, alle conterfeyte Gouden guldens,
zoo van Gelre, van Deuenter, Campen, Swolle, Yrieslandt (1) ende Eemden; den nyeuwen
Ytrechts gülden; den Postulaet van Groeningen (2),: Nimege (3) ende diergelijcke; alle
manieren van Testoenen, Slapers, Settelairs (4)> Snaphanen, van wat slage die zijn; den
dobbelen, inckelen ende haluen Penningen myt den Zweerdeken ; alle conterfeyte dobbele
Stuuers, inckele ende halue, ende alle- anderen penningen in vreemde munten geslagen,
ende dair toe (5) alle goude ende siluere penningen, hier bouen nyet genoempt oft gespeci-
ficeert, die selue, sullen geacht ende gehouden wesen. voor billioen, ende den cours van
dyen verbieten wij in onsen Landen van herwerts ouer, op die verbeurte van dyen, ende
dair toe van vijftich Karolus gülden, die te verbeurgn bij allen den gheenen, ende yegelijck
van dyen, die contrarie doen zoude, voir deerste reyse dat gebeuren zoude, voir die tweede
reyse op die verbeurte van den voorscreuen penningen, ende van hundert gouden Karolus
guldens, ende voir die derde reyse op die verbeurte van den voorscreuen penningen 1 ende
van twee hundert ; Karolus guldens, oft van andere penen arbitrale, tot discretie van den
Rechtere, die dair aff kennisse hebben sai,.nae exigentie ende gelegentheyt van het stuck
ende cas van contrauentie -ende de faculteyt van den Belinquanten ; ende om dies wille dat
die Regeerders ende Wethouders. van der Steden van den Prontieren , sich beclagen van den *
cleynen salaris, die de Wisselaers voir hoere. pyne ende arbeyt van wisselen, ende dair toe
die materien van 'den billioénen, te bringene in onsen munten, bij der leste ordonnantie
getaxeert is, gemerckt den distantien van der voorscreuen Steden van den Prontieren van
onsen munten; soo hebben wij den Generalen van onsen voorscreuen munten beuolen ende
geordonneert, den voirscreuen Wisselaers, in der Steden van den Prontieren, te voofsien
van redelijcken salaris, ende sulcke als zij beuinden sullen te behooren.
Item, wij verbieden expresselicken op groote peenen, dat nyemant den billioenen, bij
onse ordonnantie verboden, uyt onsen Landen ofte elders, dan in onse munten en voere oft
transporteren ; ende voorts ordonneren wij, ende beuelen dat die ordonnantie van der munten,
van den jaere xv° ende twintich, ende die geene, die de eerste dach Januarij lest-
(1) Hiermede worden misschien de goudguldens van George en Hendrik te zamen en van George alleen bedoeld
voorkomende op PL VII, N° 1 4. uoeiaJ
(2) Den Postulaat of Knapkoek van Groningen vindt men op Pl. XV, N° 107 111.
PI (I 01 K“ pk0ek V“ NÜmeSeE ™ dt mm ™ ' * -fr“» * » <*>■ Beeren en Steden van Oelderland.
® ä 'T X m n t a™ * °M °°beke“d- wij zociten te ™« “ fs optoläermg Mj kiluhi of zünen «itgever. '
• ' 21*