
treden, zoo lang geene bepaalde aanstelling tot Potestaat over Friesland was
ontvang'en. Zoodra die verkregen was, zou de Baad zijne erkentelijkheid door
eene ruime gift in geld betoonen, en in alles de eer en het voordeel des Keizers
behartigen, wien men onder het oog bragt, dat de landschappen bewesten de
Lauwers niet zonder groote kosten en verlies van Volk beteugeld konden worden.
Mögt eindelijk de Keizer zwarigheid vinden, om de Ommelanden (regiun-
culas cis Zavicam) in leen aan de Groningers over te dragen, zoo was er echter
niets bedenkelijks in om hun het algemeen bestuur er over van ’s Keizers wege,
onder den titel van eenmgäurend Potestaatschap, toe te vertrouwen, naardien
dit van de Keizerlijke magt geheel afhing (1),
De rampzalige toestand van het muntwezen, in deze tijden van verwarring,
spoorde de steden Deventer en Kampen aan om met Groningen eene overeen-
komst te sluiten, nopens het slaan van eene gemeenschappelijke zilveren munt.
Het volgende stuk, ons door den Arohivaris van Groningen, Mr. h . o. j ? e i t h ,
medegedeeld, heeft daarop betrekking:
Register, 1479 N° 6. Accoord tusschen Groningen, Kampen en Deventer over.het
slaan van eenen penning.'
Den 22 January 1479.
Wy Bnrgermeiste Scepeñ eñ Baede der stede Deueriter Campen e5 Groenyngen, bekenne
jn dessen Apes placaetsbriene voir ons eS voir onse Naecoinelinge Alsoe wy mit
malkandeñ auerkomen sint Eene silueil pennyng te doen raunten jn onsen drien steden Een
jair lang durende nae vermoegen der apeU brieue tnsscben ons dair op gegeue etc. Bekenne
wy dat thendes den voirscreuen brenen onse ouerdracht js en dat alsoe holden
willen nae satinghe e5 ‘ ordinäcie dair van vermids den Mnntméísters Wtgeset berueñde
alie ande Munten Silnen en Gulden En sodane ordinacie voirgenoemd Auer all jn onsen
steden eñ bynne onsen bewynde van weérden te holden dit jair lang duende.- Eñ: óffts
van noeden wee den -coepinS dair nae te richten eii op die wissell te wysen. Sonder arge-
list. Oirkonde des soe hebñ wy onss stede segele onder op deser placaetsbreue doen drucken,
(1) Zie de s c h r i j v e r s aangehaald b i j 1 a b e n d , Algem. Geschiedenes des Vaderlmds, He
Deel, 3« Stnk,;bl. 237.
Gegeuen jnt jair onss heH dusent vierhondert negenen’tsoeuentich op sunte. Vincencius
daeue.
L. S. L. S. L. S.
Naar het oorspronkelijke in de Archiven der stad Groningen.
Op papier geschreven met drie daarop gedrukte
zegels in groen was, van welke het zegel van
Groningen alleen nog gaaf en zigtbaar is.
Arnold van Loo vond den Keizer te bezet om bij dezen met vrucht iets voor
Groningen te kunnen bewerken, en het duurde zelfs tot in het laatst van 1480,
voor dat hij slaagde, wanneer de noodige brieven opgemaakt, en hij benevens
Johan van Steinbergen, Proost van Goslar, beide als keizerlijke gezanten afgezonden
werden. Deze, te Groningen gekomen zijnde, vertoonden-de bul, waarbij de
stad verklaard werd altijddurend Potestaat over Ooster- en Westergo, en alle
de leden van hären Raad, nu en in het vervolg, verheven werden tot den Rid-
derstand; ook haar het regt werd toegekend om zilver en goud te munten (1).
Voor dit alles vroeg de Keizer eene jaarlijksche betaling op ’t minst van
10,000 Rijnsguldens; waama zijne gezanten last hadden de leden des Raads
met de teekenen der ridderlijke waardigheid te omhangen, en Groningen te
stellen in het bezit van’t Westerlauwersche Friesland. Ook hadden de gezanten
bij zieh des Keizers brief aan de Friezen, waarin die met zware bedreigingen
gelast werden den Raad van Groningen in hoedanigheid van Potestaat te erkennen
, en zijn brief aan de stad, om met de gezanten, als behoorlijk gevolmag-
(1) Tegenw. Staat bl. 185. Doch vergelijk vroeger bl. 176; verder bl. 187, waar met
verwijzing naar de Stads Archieven, op het jaar 1483 gebragt wordt het verleende regt
om gouden munt te mögen slaan;’ een regt dat blijkens die zelfde Archieven (zie lager)
eerst op den 15 Febr. 1487 verleend is geworden. A b e n d heeft in zijne Algem. Gesciie-
denis des Vaäerlands Deel II, St. 3, bl. 435-, dus minder jnist het volgende aangetee-
kend: «Der stad werd, zeker tegen voldoening eener aanzienlijke som [dit toch is bekend]
het lang begeerde regt, zoowel gouden als zilveren mnnt te slaan door Keizer Frederik
verleend.» Er is in het Privilegie volstrekt geene spraak van zilveren mnnt; ook behoefde
de Stad dat niet, dewijl zij reeds sedert twee eenwen zilvergeld met hären Stempel ge-
slagen had. ’