
Bisschoppen zijn bekleed geweest, op welker handelingen öf doör de Utrechtsche
Kerkvoogden zelve, öf door hunne daartoe gemagtigden werd toegezien (1). Vrij
algemeen wordt het er voor gehouden, dat Bissehop Heribert, door zijne Ste-
dehouders Egbert van Groenebeke en Roelof of Rudolf , gelijk hij ook wel ge-
noemd wordt (zie de Oudheden en Gestickten van Groningen en Drenthe, bl. 528),
van hunne posten te ontzetten, daarmede alleen de verheffing van zijne aan-
verwanten heeft beoogd; doch de waarheidsliefde gebiedt tevens op te merken,
dat hij voör zijne handelingen zeer gegroride redenen, helzij dan om zieh te
regtvaardigen, hetzij om zijn eigenlijk doel te bemantelen, zal hebben künnen
aanvoeren: tegen Egbert van Groenebeke, dat hij geene genoegzame waakzaam-
heid omtrent de pogingen en handelingen der Gelkingen had aan den dag gelegd:
tegen Roelof van Koevorden, dat hij, met verzaking van eed en pligt, niet alleen
de partij der vijanden of tegenstanders van het bisschoppelijk gezag had
gekozen, maar zelfs zieh gesteld had aan het hoofd van hen, die gewapender-
hand tegen hunnen Landsheer waren opgestaan.
Het Burggraafschap of Kasteleinschap van Koevorden en het Drostambt van
Drenthe (Groningen en het Gooregt daaronder niet gerekend) waren dan nu
vereenigd in den persoon van Ludolf van Bierum, wiens afstammelingen, vol-
gens m a g n i n (2), dezen naam hebben laten varen en zieh vervolgens, naar het
door hen in leen bezeten kasteel Koevorden, van Coevorden of van Koeverden (3)
noemden.
De Kastelein van Koevorden, tevens Ambtman, Drost of Schobt’ (Scultetus)
van Drenthe, was in die betrekkingen de vertegenwoordiger van zijnen Leenheer,
den Bissehop van Utrecht, tevens Graaf van Drenthe, die echter somtijds zelf
binnen Drenthe kwam (hoezeer de reis van Utrecht naar Koeverden in die dagen,
bij den ellendigen toestand der wegen zeer moeijelijk en langdurig was, en bijkans
niet anders dan te paard kon geschieden) om persoonlijk het regtsgebied, immers
gedeeltelijk, over zijne Drenthsche onderdanen te voeren. Men vindt deswege
(1) Zie de bij- magnin, bl. 5, aangehaalde Tegenwoordige Staat van Drenthe, alsinede
MATTH ABOS en WESTENDOEP.
(£) t. a. p. bl. 6.
(3) Een geslacht van dien naam bestaat nog te Delft.
aahgeteekend: »dat de Bissehop, te Koevorden körnende, eerbiedig werd ont-
»vangen door zijnen leenman aldaar, die hem, door het pverhandigen der sleu-
«tels, het kasteel en het bevel daarover overdroeg;„dat de Bissehop, na eenigen
« van zijn gevolg met de bewaring van den Burg te Koevorden te hebben belast,
«en na slechts een nacht op het kasteel te hebben vertoefd, tot het houden van
» Regtdagen naar de. onderseheidene deelen van Drenthe vertrok, door den Slot-
» voogd van Koevorden en zijn gevolg vergezeld; dat de Drenthenaren de be-
// noodigde paarden en voertuigen leverden, tot vervoer van hunnen Landsheer en
ti zijn gevolg, die zij bovendien een rijkelijk onthaal verschaften in de huizen
«der plaatsen, waar de regtszaken werden behandeld; dat de Bissehop hiermede
«zes achtereenvolgende weken onledig was, en alsdan niet zelden eene aanzien-
«lijke som gelds, wegens verbeurde boeten, invorderde (1); dat hij, na dit een
«en ander te hebben verrigt, naar Groningen vertrok, om aldaar op gelijke
»wijze te handelen; en dat hij, van daar naär Utrecht terugkeerende, zijnen
«togt nam over Koevorden, bij welke gelegenheid hij de sleutels en de bewail
ring, van het kasteel aldaar weder aan zijnen Slotvoogd overgaf.«
Aangezien men vermeld vindt, dat Bissehop Boudewijn II om regt te spre-
ken, even'als zijn voorganger Heribertus vroeger had gedaan, in 1187 naar
onderseheidene gedeelten van Drenthe trok; dat hij zieh daarmede zes weken onledig
hield; en dat het ontvangen van heloopene of verheurde boeten of breuken
het gevolg van die regtsoefening was, — meent m a g n i n het er voor te mögen
houden, dat wij reeds tegen het einde der 12® eeuw het toenmalige Drenthe
(Groningen en het Gooregt daaronder niet begrepen,) aantreffen als verdeeld in
6 regterlijke districten, later onder de benaming van Ding stillen bekend; en dat
de regtsoefeningen, destijds door de Bisschoppen gehouden, de zelfde zijn, die
later onder den naam van Ding en Goorsprake voorkomen, en die eene voort-
zetting waren van de graven- of googeregten en verdere regtdagen, die de Graven
, öf met hunne bijzitters, öf wel alleen, verpligt waren te houden. Van het
(1) Dit numerair zal wel bf in Eriesche Egbert-munten, bf in Osnabrugsche denarien,
bf ook wel in eigene Bisschoppelijke Groningsche of Deventersche munt bestaan hebben. De
Heeren van Koevorden hadden in die dagen nog niet gemunt. v. ». o.