
 
        
         
		Item  Grisaten  
 J xxv  stuü. 
 Item  Schotsohe  domyen  
 Item  olde  cronen  xxim  stü. 
 Item  nye  crone  mytten  sonne  j xximj  stuü. 
 Item  Dauids  gulden  
 xvm  stuü. 
 Item  Joffer  KatHrine  gulden  
 Item  Dauid mytter harpen) 
 Item  Petermans  >xvii  stuü. 
 Item  Gelresche  Ryders  J 
 Item  die  luykesche  Enghele  
 Item  die  luykesche  Grippen  
 Item  die  luykesche  Borbone  
 Item  phüs  schilt  xy  stuü. 
 Item  Rodolphus  postulaten  xni  stuü. 
 Item  Colsche  postulaten  xii  stun. 
 Item  Borboensche  postulaten  Xi  stuü. 
 Item  die  Hoemkens  postulaten  x  stuü. 
 Item  de  Arnoldus  gulden  § |   stuü. 
 Item  die  Beyersche  gulden  xim  stuü. 
 Item  die  Bartoensche  Ryders  xxnij  stuü.  .  _ 
 Item  die  Sauoysche  crone  xxm§  stuü. 
 Verre  de  meeste  muntsoorten,  hier  boven  vermeld,  zijn  door  oüs  toegelicht  
 in  onze  Munten  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel  (Haarlem  1854).  Wij  
 nemen daarom de vrijheid onze lezers derwaarts, en wel naar het Register, te verwijzen. 
 Eindelijk  komen  wij  tot  de  eerste  gouden  munt,  die  er  in  Groningen,  voor  
 zoo  verre  ons  althans  bekend  is,  geslagen  is  geworden.  Op  het  laatst  der  
 15® eeuw had er een wedstrijd plaats tusschen de Nederlandsche steden in het oosten  
 van  ons  land,  om  van  den  Duitschen  Keizer  de  gunst  van  het’  regt  der  geele  
 of  gouden  munt  te  bekomen.  Deventer  verkreeg  zulks  (zie  onzeil Mtinten,  der  
 Heeren  en  Steden  van  Overijssel,  Haarlem  1854, bl.  296)  op  den  5 December  
 1486;  van  Kampen  is  het  onzeJcer  (zie  bl.  318  en  319);  Zwolle  verkreeg  dit  
 regt den 4 October  1488  (aldaar bl.  333).  Groningen had het reeds op  den  15  
 Februarij  1487 bekomen.  Maar veel vroeger had deze stad daartoe reeds pogingen 
 aangewend.  In  1474  zond  Groningen  namelijk  twee  Heeren  naar  den  Keizer  
 om,  nevens  een  derde  van  de  zijde  der  Ommelanden,  de  bevestiging  hunner  
 onderlinge  verbonden  te. verzoeken.  Bij  deze gelegenheid  werden  ook  de  twee  
 eerste,  de Burgemeester  Johan Rengers  en  de Raadsheer  Stoter,  belast ommede  
 te  trachten  dit  muntregt  te  erlangen.  —  De  voorregtsbrief werd werkelijk  op-  
 gesteld,  maar  door  bijkomende omstandigheden  niet  bezegeld.  De  stad  drong  
 echter  sedert  op  de  voltrekking  aan.  Dit  gelukte  haar  dan  eindelijk  in  het jaar  
 1487,  wanneer  de Keizer den brief verleende  en  bezegelde.  Dit privilegie  deel-  
 den  wij  boven  bl.  431. mede. 
 Het  schijnt  echter  tot  in  het jaar  1488  verloopen  te  hebben,  alvorens  de  stad  
 van  haar  regt.gebruik  maakte,  en  zij  heeft  dit nog  schaars  gedaan,  daar  ons  
 slechts  in  eene  enkele  Yerzameling  een  exemplaar  dezer  munt is  voorgekomen. 
 . Op  de  vz.  heeft  zij,  gelijk  de meeste goudguldens  van  dien  tijd,  de  afbeel-  
 ding  van  Johannes  den  Dooper,  wiens  hoofd  door  eenen  nimbus  omgeven  is;  
 hij  wijst  met  den  vinger  der  regterhand  op  het  lam  Gods,  dat  hij  met  den  
 regterarm ondersteunende draagt.  Tusschen  zijne  voeten  bespeurt men  de  letter  
 (3.  Omschrift: 
 m o n k 1* KVRS'  g ro h p g g 'S '  88 
 Op  de kz.  ziet men,  als  op  bijkans  alle  goudguldens  van  dien  tijd, een  rijks-  
 appel  (den wereldbol met  het kruis daarop)  binnen  een  compartiment,  bestaande  
 uit  drie halve  cirkelbogen,  waartusschen even  zoo  vele  uitstekende  punten,  alles  
 binnen  eenen  parelrand.  Het  omschrift  luidt: 
 PRQDRIG' * ROMKHORV'*  IMPS' 
 G.  weegt  (er  is  een  gaatje  in  het hoofd van  Johannes;  waarschijnlijk  heeft  
 men  de  munt  als  sieraad  gedragen)  2,9 w.  en  is,  gelijk wij  zeiden,  van  Z6 ,  
 daar. de  Heer  o t t o   k e e r   de  eenige  ons  bekende  bezitter  dezer  munt  is. 
 Wij  vonden  de munt  afgebeeld  in  eenige  Beeldenaars  en  Muntboeken,  b.  v.  
 in  Der  Cooplieden  handboucscMn  gedrukt  te  Ghend,  alwaar  die  op  bl.  I l l   f.  94  
 bij  de  onghevalueerde  munte onder  de  goudguldens  geplaatst is,  die  24  stuivers  
 golden.  Verder  vindt  men  onze  munt  afgebeeld  in  het  Thresoor,  gedrukt  te  
 Antwerpen  1580,  bl.  190  fig.  2,  doch  zonder  jaar.  Zij  is  beschreven  in  
 J .  F.  KOHLER’S  Ducaten- Cabinet,  Th.  II;,  N°  2681;  in  ds  Monnoyes  en  Or  du