
 
        
         
		gedeelte  in  Groningerland  vervaardigd.  Zij  waren  van  fijn  laken  en  met  de  
 schoonste  kleuren  geverwd. 
 De  toegenomene  welvaart,  reeds  in  de  8e  eeuw,  b lijk t,  onder  anderen,  ook  
 uit  de  bijzonderheid,  dat  van  Ludger  gezegd  wordt,  dat  bij  in  deze  streken  een  
 vrij  aanzienlijken  scbat  u it  de  beidensche  tempels  heeft  weggenomen  en  aan  den  
 Bisschop  Albrik  gezonden  (1).  Te  Lasdorp,  ook Lesdorp,  thans Losdorp, waren  
 hoeven  van  40  jukken  (ju g e ra ),  die  te  zamen  jaarlijks  aan  huur  opbragten  24  
 mudden  rogge,  6 mudden  haver,  2 wollen mantels  (paldones),  2 jonge varkens en  
 3  schapen.  Van  eenige  andere  percelen  onder  Watum  (Wahtnun) ,  behoorende  
 onder Bierum,  mede  volgens  bet  zelfde  nieuwe register der goederen en inkomsten  
 van de Abdij van Corvey, door Saracho tusschen de jaren 1053  en 1071 opgemaakt,  
 wordt  vermeld,  dat  zij  jaarlijks  opbragten  79  mudden  rogge,  9  mudden  haver,  
 6  schapen,  4   jonge  varkens,  3  wollen  mantels  en  1  stuk  linnen  (pannum?)  (2). 
 Ter  loops  vermelden  wij  eenige  Groningsche  eigennamen  in  die  dagen  in  ge-  
 b ruik,  zij  zijn  U nno,  E b b i,  Redbern,  Wezelin,  Baldieho  en  Hunigo. 
 Dat  de  landbouw  in  Groningerland  toen  aanmerkelijk  begon  te bloeijen,  blijkt  
 uit  voornoerade  voorbeelden.  De overeenkomst,  tusschen  de  Hamburgers  en  Ne-  
 derlanders,  wegens  het  bebouwbaar maken  van  eene  moerassige  landstreek,  ten  
 jare  1106  gesloten,  bewijst  de  vorderingen,  welke  men  in  ons  vaderland  in  dat  
 tijdvak  reeds  gemaakt  had  in  het  aanleggen  van  woeste  gronden. 
 De  landhuur  werd  in  deze  dagen  in  een  weinig  geld  en  verder  in  landelijke  
 voortbrengselen  betaald,  welke  bestanden  in  k oren,  vlas,  vee en bönig.  Daaruit  
 blijkt  alzoo,  dat  de  bijenteelt  in  Groningen  toen  ook  in  gebruik  geweest  is. 
 In   de  omstreken  van  Bedum  moeten  reeds  in  de  .8“  eeuw  vele  verbeteringen  
 tot  stand  gekomen  zijn,  door  de  bemoeijingen  van  den  heiligen  Walfried.  Hij  
 legde  nabij  Groningen  eene  brug  over  de  H u n s e ,  en  moet  tevens  het  inpolderen  
 der  läge  landen  krachtig  hebben  bevorderd ;  waarschijnlijk  is  de  Wolddijk  mede  
 door  hem  g d e g d ,  en  de  naam  uit  Walfriedsdijk  verbasterd  (3).  De  lagere 
 ( 1 )   L o r s io n ,   a a n g e h a a ld   b ij  d i j k e m a ,  b l.  1 1 1 . 
 (2)  Zie  v a n   d e n   s e r g h ’s   boven  reeds  aangebaald  Randboeh  der Middelnederlandsche  
 Geographie,  bl. .284,  285. 
 ( 8 )   D i j k e m a ,  t .   a .  p . 
 Heilanden  längs  de  Hunse  gelegen,  wären  in  de  11“  eeuw  reeds  welige  weide-  
 rijen ,  söhoon  men  nog  niet  aan  begreppelen  en  beaarden  (verbeteringen  uit  latere  
 eeuwen)  moet  denken.  De  broeManden  waren  to en ,  en  nog  vele  eeuwen  la te r,  
 slechts  nuttelaoze  moerassem.. 
 De  huizen  der  vrijen,  slaven  en  liten  waren,  zoo  ’t   schijnt,  nog  steeds  ellen-  
 dige.  stroobutten.  De  -woningen  der  aanzienlijken  zelfs  waren  van  b o u t,  met  
 stroo  gedekt.  Enkele  gehouwen,  uit  steen  opgetrokken,  dienden  tot  weer-  of  
 wijkhuizOn,  en  zijn  tegen  de  invallen  der  Noormannen  gebouwd  geworden.  
 Daarvan  i s ,  onder  anderen,  de  vroeger  bestaan  bebbende  St.  Walfriedskerk  of  
 bürg  in  de  stad  Groningen  bekend,  die  door  Walfried’s  medewerHng  of  kort  
 na  bem  schijnt  gebouwd,  en  omstreeks  850  uit  tufsteen  opgetrokken  of  her-  
 bouwd  te  zijn  (1). 
 Even  als  alle  Nederlandsche  gewesten,  werden  ook  Friesland  en  Groningen  
 dikwijls  geteisterd  door  de  strooptogten  der  Noormannen  of Deenen.  W estendorp  
 ( I ,   bl.  29)  vermeldt,  dat  de  Noorman  Harold  reeds  in  510  in  Titenburg  
 viel,  doch  door  de  Friezen  verdreven  werd.  In   784  zegevierden  de  Friezen  
 andermaal  op  de  Noormannen  en  namen  eenige  hunner  schepen  op  de  Eems  
 weg.  In   de  jaren  794  en  799  hebben  de  Noormannen  wederom  vele  schade  
 op  de  Eems  en  Lauwers  aangerigt. 
 Wederkeerig  deden  de  Friezen  in  808  een  strooptogt  te r  zee  naar  Jutland.  
 Omstreeks  810  kwamen  de  Noormannen  met  200  schepen  en  versloegen  de  
 Friezen  drie  achteréenvolgende  keeren.  Groningerland werd  bij  die  gelegenheid  
 gruwzaam  geteisterd;  alom  boorde  men  het  noodgeschrei  van  moord,  brand,  
 plünderen  en  verwoesten.  W estendorp  vermeldt  (Jaarboeh,  I ,   bl.  114-,  volgens  
 heda  zie  boven),  dat  de  handelplaats  (emporium)  Groningen  in  837  ver-  
 woest  is  geworden.  Misschien  was  bet  in  dat  verwoeste  Groningen,  waar  de  
 zelfde  westendorp  vermeldt,  dat  in  die  dagen  eene  Munt  zoude  geweest  
 zÜn  (2) >  dat  onder  Karel  den  Grooten  eenige  thans  niet  meer  bekende  geld- 
 (1)  Dr.  E.  j .   DIEST  DonaioN,  Gesehiedkmdige  Beschrijving der Stad Groningen,  bl.  12  
 15  (Groningen  1849).  ' 
 (2)  Jawrhoeh,  I ,  bl.  115—116.