
•Ulnüi'll;
C A C A O .
B e s c h r ij V i 11 g.
De cacaoboon van den handel is het zaad yan een to t
de familie d e r S t e r c u l i a c e a e behoorenden boom, de T h e o
b r o m a Ca ca o, die in Centraal- en Zuid-Amerika, — van
Guayaquil to t Bahia, to t op eene hoogte van BOO M. in
h e t wild voorkomt en bovendien daar, evenals op de A n tillen
— vooral op T rinidad en Ha ï t i—, op Afrika’s w e s tk u s t
en in den 0. I. archipel gekweekt wordt. Ook de T h e o b
r o m a b i c o l o r , T. a n g u s t i f o l i u m , T. g l a u c u m en
T. m i c r o c a r p u m leveren cacao, die echte r van mindere
hoedanigheid is dan die van T. Ca c a o L., van welke belang-
rijk ste soort verschillende varie teiten bekend zijn. Zoo onderscheidt
mien op T rinidad n a a r den aard der zaden Criollo
(met dunne schil). Forastero (met dikke schil) en Cala-
bacillo (kleinere p la tte zaden), en dan van elke soort nog
Amarillo en Colorado.
In Tropisch Amerika b ere ikt de cacaoboom soms een
hoogte van 15 m e te r; in Cost-Indië w ordt hij zelden hooger
dan 8 — 10 meter. H e t hout is licht, w it van kleur,
ie ts rossig; de schors dun en meer of m in kaneelbruin.
De bladeren, in hun jeu g d rood g e tin t, gaan la te r in een
levendig groen over. Zij zijn k o rt gesteeld, langwerpig eirond,
meestal m e t breeden top en voet, sp itsp u n tig , gaafrandig
en van vroeg afvallende borstelvormige steunblaadjes voor-
zien. De kleine rozenroode bloempjes komen in bundels te
voorschijn aan de stam m en en tak k en , dus n ie t in de bladoksels.
Deze bij onze Hollandsche vruchtboomen vreemde
„cauliflore” bloeiwijze, w o rd t in tropische landen meer aan-
^ ^D e ^ S p e vruchten, wier aan ta l lang n ie t overeenkomt
m e t de hoeveelheid bloesem '), gelijken eenigszins op korte,
dikke spitsuitloopende komkommers; zij worden 1 /, dM.
lang en 1% cM. dik, dragen 10 overlangsche ribben en zyn
o-eel oranje of rood, zoolang zij nog in versehen s ta a t v e rb
e r e n . De onriipe vruchten zien er groen, de rijpe en ge.
L r o o g d e , al n a a r de soort, donkergeel of kastan jeb rmn
u it De v ru ch tw an d , van n a tu re vastvleezig, dioog - e er
achtig hard op. In elke v ru ch t v indt men B loodrechte reek
sen van liggende boon of amandelvormige zaden, omstreeks
60 in am ta l, w aa rvan de volkomen ontwikkelde eivormig
zijn en aan beide zijden ilauw gewelfd, 2 - 3 cM. lang en
l ' _ l iL id breed. De zaadhuid (waarvan men b ew e e it een
o-eurige th e e te kunnen zetten, te rw ijl de onontwikkeide
b d e n de koffle heeten te kunnen vervangen) is rood of
vaalbruin^), papierdik en broos. Haar bmnenvhes dooidrmg
op onregelmatige wijze de zaadlobben
talriike, hoekige, gemakkelijk te scheiden bro^ken.^ De zaad
lobben zelve zyn donkerbruin of zwa rtachtig, vleezig, v e tt s,.
Slechts van' rijpe v ruchten is deugdelijke cacao te v e rwachten
en dan nog moet deze goed bereid, gedioogd en
gesorteerd worden. Goede cacao is eer broos dan taai, in wendig
lic h tb ru in en mag n ie t duf van smaak of reu k zyn.
Ge s ch i edeni s ,
Toen de Spanjaarden, onder Cortez, in 1516 Mexico ver-
overden, vonden zij daar den cacaoboom in zoo hoog
M e n re c en t dat nog n ie t 10 pCt. dei- iL T n '
H Wii h e b te n onderscheiden monsters uit den hande l vo o r ons hggen,
waarvan h et m o e ilijk is de ju is t e k le n r te bepalen. K enm e rke nd rs de oker-
]jle u r - men zegt rood -- van de Caracas-cacao.