
het vraagstuk aanvatten, altijd loopen wij gevaar ons in een
cirkel te bewegen.
Zoolang er in Europa alleen koloniale, d. w. z. rietsuiker
verhandeld werd, kon de fiscus zich tot het heffen van een
invoerrecht bepalen en in de zeventiende eeuw verkreeg dit
recht reeds beteekenis.
Het continentaalstelsel van Napoleon riep, zooals reeds
herinnerd werd, de beetwortelsuikernijverheid in het leven
en na eenige tientallen van ja ren had ook deze in sommige
landen genoegzaam beteekenis verworven om de aandacht
van den fiscus te treffen.
Zoo kwam men er o a. omstreeks 1841 in Duitschland
reeds toe, de inlandsche suiker in den belastingomslag op te
nemen en werd hiermede een nieuwe faktor te r verwikkeling
en bemoeielijking van een eindoplossing ingeleid. Men wenschte
immers het voortbestaan der nog jeugdige inlandsche nijverheid
niet onmogelijk te maken en door de belasting van het
inlandsche fabrikaat nu heel wat beneden die van ingevoerde
■ suikers vast te stellen, bovendien een restitutie toe te zeggen
bij uitvoer van belast inlandsch fabrikaat, werd hieraan een
premie geopend, die zich volgenderwijs verklären laat.
Men rekende aanvankelijk, dat de beetwortelen 5 % van
hun gewieht aan droge witte broodsuiker konden leveren.
Naar dien maatstaf werd de fabrikant belast. Voerde hij nu
al de gefabriceerde suiker uit en had hij niet meer dan 5 %
gewonnen, dan was zijn rekening verevend. Had hij minder
gemaakt, dan zou hij toch belasting schuldig zijn voor den
vollen aanslag ad 5 %, en de kostprijs door de belasting dus
verzwaard hebben.
Gelukkig was de schatting ad 5 % zeer matig en wat
de fabrikant daarboven maakte, bleef onbelast, maar kon bij
uitvoer of in consumtie-brenging binnenslands, als wel belast
verhandeld worden. W a t meer gefabriceerd dan geraamd
en aangeslagen werd, onderscheidde men als overponden.
Alle binnenslands verbruikt wordende suiker, wordt geacht
door den accijns bezwaard te zijn en bij transacties dan ook
met inbegrip van dezen verhandeld.
De overponden ontsnappen evenwel aan de belasting, en
de producent ontving deze daarop dus, in stede van haar
verschuldigd te zijn en te betalen. Voerde hij zijn product
uit, dan genoot hij door de overponden meer restitutie dan
waarvoor hij aangeslagen was.
Deze oorspronkelijke en te lang volgehouden regeling heeft
Duitschland, d at we hier nu to t voorbeeld namen, en dat
inderdaad ook verreweg het meest belang bij de beetwortel
suikernijverheid heeft, zware offers gekost. I n ’t ja ar 1875/76
beliep het bruto-bedrag van den suikeraccijns er 66,6 millioen
Mark, waarbij nog 5,7 millioen aan invoerrechten kwamen.
Aan restitutie wegens uitvoer van inlandsch fabrikaat gingen
9 millioen verloren, bleven dus nog 63,2 millioen over.
Intusschen ontwikkelde de industrie zich sterk en al werd
de aanslag nu en dan verhoogd (heden reeds tot 12i/s % ) de
productie nam met groote sprongen toe en vergde naar
evenredigheid steeds grootere offers van den Staat. In het
ongelukkig ja a r 1884/85 was de bruto aanslag tot 166,4
millioen Mark gestegen en bedroegen de invoerrechten daartegen
slechts 1,4 millioen. Wegens uitvoer van inlandsch
fabrikaat restitueerde men 128,5 millioen zoodat, ondariks
de kolossale toeneming van productie en binnenlandsch verbruik,
de schatkist nu netto slechts 39,3 millioen, 23,9
millioen minder dus dan tien ja ren te voren ontving.
Wat hier van Duitschland is gezegd, geldt voor alle andere
beetwortelsuiker voortbrengende en uitvoerende landen, al
klemmen de lasten en bezwaren niet ook in aile even gevoelig.
Waar meer geproduceerd dan gecomsumeerd wordt, moet
het surplus een uitweg zoeken, buiten- of binnenslands van
de hand gezet kunnen worden.
Zijn de productie-kosten door het premiestelsel verlieht,
dan begrijpt men, dat onder de günstigste handelsvoorwaarden
verkeert, degene wien de hoogste premie verzekerd is en zoo