
■i[; i
■ i .
;iY /
i
■te
■ ' ■
waarheid aan te nemen liehhen. In de jaren 1737/39 werd
een deel van Zuid Amerika bereisd door eene fransche commissie,
waarvan o.a leden waren de astronoom de la Condamine
en de hotanicus J. de Jussieu. Laatstgenoemde heeft niet in
het bizonder over de Kina geschreven, maar wel vele soorten
verzameld, die heden nog in het herbarium te Parijs aanwezig
moeten zijn. Van de la Condamine verscheen daarentegen
in 1738 de eerste besclirijving met herkenbare afbeelding
van eene Kinasoort, de Q u i n q u i n a U r i t u s i n g a of
Qu i n a p r imi t i v a . Linnaeus doopte h et geslacht, waartoe
de Kina’s behooren, C i n c li o n a en gaf aan de la Conda-
mine’s Q. U r i t u s i n g a den naam van C i n c h o n a o f f
i c i n a l i s . Von Humboldt en Bonpland achtten den naam
C. C o n d a m i n e a eigenaardiger, doch door Hooker is in
onzen tijd de Linnaeaansclie naam hersteld.
De genoemde fransche geleerden teekenden aan, dat de
Indianen reeds lang voor de komst der Spanjaarden bekend
waren met de geneeskrachtige eigenschappen van den kinabast
en de la Condamine was in de gelegenheid een in het
college der Jesuiten van St. Paul de Lima aanwezig geschrift,
dato 1696, van Don Diego Herrara „de Corticis Quinae-Quinae
et de Loja, et si diversarum arborum uniformis virtutis te
raadplegen.
De Jussieu deelt mede, dat de inboorlingen’ van het Indi-
aansche dorp Malacotos, — eenige mijlen van Loja gelegen, den
Spanjaarden het gebruik leerden door den hast toe te dienen
aan een priester, die er door koorts was overvallen; niettemin
was de la Condamine van meening, d at de Indianen zelven
den hast n i e t gebruikten, er veeleer een afkeer van hadden.
Von Humboldt (1801) kwam tot dat zelfde besluit en Markham
zegt in zijn werk » T r a v e l s in P e r u a n d I n d i a ” (1862)*
»In Guayaquil heerscht zulk een vooroordeel tegen kinabast
en zijn alkaloiden, dat de geneesheeren genoodzaakt zijn
daaraan andere namen te geven zoo zij die willen voorschrijven.”
Von Humboldt maakt nog melding van een overlevering, die
de ontdekking der geneeskrachtige eigenschappen van kina
aan Europeanen toesehrijft. Jesuiten zendelingen zouden den
bitteren smaak toevallig hebben leeren kennen en, even als
vele andere bittere stoil'en in de geneedvunde als koorts-
middelen aangewend zijn, ze toen als medecijn hebben g e bruikt.
Al die meeningen zijn intusschen geen bewijzen en
’t kan ons ook tamelijk onverschillig laten of den Spanjaarden
of den inboorlingen de ontdekking en de toepassing der geneeskracht
van kina moet worden toegeschreven. De afkeer
van de inboorlingen bewijst niet veel. In streken, waar de
kina en de kinine reeds vrij lang bekend zijn, b.v. in China,
zijn ook heden nog velen tegen het geneesmiddel gekaut.
Cok de koffie, de thee en de cacao, ondervonden in Europa
van verschillende zijden den heftigsten tegenstand. Het is
best te begrijpen, dat men vooral aan een nieuw geneesmiddel
niet aanstonds algemeen vertrouwen schenkt. De
voorbeelden van twijfel behoeven niet uitsluitend in vorige
eeuwen, of onder wilde volken, gezocht te worden.
Verkeeren wij in het duister omtrent den tijd en de wijze
van ontdekking der geneeskracht van de kina, zelfs aangaande
haren invoer in Europa loopen de meeningen van verschillende
schrijvers uiteen.
Volgens den Spaanschen geneesheer Villerohel zou de hast
reeds in 1632 hierbeen gebracht zijn en is liij in 1639 voor
het eerst beproefd door een geestelijke te Alcala. Anderen
nemen het ja a r 1640 aan als dat der invoering en brengen
dit in verband met het hiervolgend feit:
In het ja a r 1638 was de gade van Peru’s onderkoning,
Don Luis Gerónimo Fernandez de Cabrera y Bombadilla,
graaf del Chinchón, lijdende aan hevige koorts en werd op
aanraden van den corregidor Juan Lopez de Cañizares, kinabast
in poeder toegediend nadat (volgens Ruiz, 1790) het
middel eerst in het hospitaal was beproefd. Had men de hoop
op herstel reeds opgegeven, de zieke genas. Met deze ge-
beurtenis, trad in de behandeling van koortsen een nieuwe