
î:
■ri
■ :
In 1796 werd de directie der 0. I. O'® opgeheven en
het bestuur der Indische zaken aan een „Comité tot den
Indischen handel en bezittingen” opgedragen. Na tijden
van grooten voorspoed, was van lieverlede het vervai
der C'® gekomen. Zij liet een insolventen boedel over
voor het Staatsbewind, dat al spoedig het bestuur geheel
aan zich trok.
Alhoewel meer en meer met souvereine rechten toege-
ra st, was bij de 0. L C‘® het handelskarakter overwegend
gebleven, en liet zij zich zoo weinig mogelijk mat den
inlander in. Eerst de Gouverneur-Geiieraal D a e n d e l s
(1808/11) begon de positie van de regenten als leenmannen
in die van ambtenaren te veränderen. Ook leidde diens
kortstondig bestuur tot reorganisatie van het rechtswezen,
tot uitbreiding van gemeenschapsmiddelen (de groote post-
weg!), kortom tot streven naar orde en regel in alles,
doch een en ander met zóó harde hand, dat oude inlanders
een halve eeuw later nog met vrees over deii ijzeren
Maarschalk, die slechts van buigen of barsten wist, spr.aken.
D a e n d e l s mocht een menschenleven al weinig teilen, van
zijne grootsche hervormingen heeft het nageslacht de vruchten
genoten.
Het Engelsch tusschenbestuur onder den genialen
R á p e l e s (1811/16) was ’t ernstig te doen om de landen
recht vaardig te besturen. Voor ons doel moge herinnerd
worden aan de invoering van het „landrentestelsel” dat,
naar Britsch-Indisch model geregeld, beoogde den inlander
in stede van de verplichte leverantiën — bet z.g. „con-
tingentenstelsel”, — de betaling op te leggen van een naar
de-opbrengst zijner velden berekende belasting, waartegen
hij de vrije beschikking zou verwerven over de vruchten
van zijn arbeid. Dit tusschenbestuur was van te korten
duur om dezen uitnemenden maatregel tot zijn recht te
doen komen, en na de bestuursovername werd er door
Commissarissen-Generaal ( E l o u t , v a n d e r C a p e l l e n en
I
B u i j s k e s ) in de jaren 1816/19 wel heel wat geadviseerd,
maar de nood van het moederland verhinderde reorgani-
satiëo. Dachten al C. G. in den geest van R a f f l e s door
te werken, doorgetast werd er niet, en onder v a n d e r
C a p e l l e n (1819/26) als G. G., trad er zelfs reactie in.
Weldra zou het door v a n d e n B o s c h ontworpen en in
1830 ingevoerde z.g. „cultuurstelsel”, zijn druk op Java
ruim dertig jaren lang gaan doen gevoelen. Naar v a n d e n
B o s c h ’s voorstelling paste dat stelsel bij de rechten, welke
de Staat op de gronden en de krachten van de bevolking
meende te mögen doen gelden. Het had als
gevolg, dat de gouvernementslanden op Java binnen
weinige jaren beschouwd konden worden als ééne reu sachtige
landbouwonderneming, waarbij men, ten behoeve
van eene geregelde werking, de tusschenkomst van particulieren
door z.g. „contracten” slechts daar inriep, waar
de verwerking der producten, o. a. van suikerriet, tabak,
thee, bizondere eischen stelde, waarmede men eigen ambtenaren
moeilijk belasten kon.
Het stelsel grondde zich op het als vaststaand aangenomen
recht vaa den Souverein, om over een deel van de
bouwgronden en de werkkrachten der bezitters, of over
een deel van de door hen gekweekte producten, te beschikken
(SOUverein dus eigenaar; de gebruikers, bezitters met
Servituten) en het wees die producten aan, welke op de
Europeesche .markt gereeden afzet konden vinden. Men
bepaalde de daarvoor te bestemmen uitgestrektheid gronden
en werkkrachten, of de prijzen voor het in te leveren
product. De landrente zou daartegenover, als ermede verrekend
geoordeeld, vervallen.
Ware het stelsel eerlijk toegepast, wellicht had het
dan, tot leering en leiding strekkende, een opvoedende
kracht ontwikkeld. Maar de vrijstelling van landrente bleef
achterwege,' en wat de beschikking over de gronden en
de bevolking betreft, deze bleek aan willekeur prijsgege