
de fabrieken moesten f 120.000 betaald worden, die men in
12 jaren tijds in suiker zou hebben te voldoen.
Had men in 1835/36 bij verschillende resolutiën de suikercultuur
in Bantam en Rembang ingetrokken, in Besoeki,
Soerabaja en Japara ingekrompen, drie jaren later werd ze
in Bantam en Rembang weder ingevoerd en in Banjoemaas
aanvaard. (Kalibagor met 400 bouws, in l8 3 9 ) . Wij teekenden
reeds aan, dat de directeur de Vogel geenszins de meening
van zijn voorganger Elias, dat de grenzen bereikt waren,
onderschreef. Bij rapport van 4 Februari 1839, N®. 501/12,
gaf de Vogel een uitvoerig verslag van den stand der cultures,
zoomede van hetgeen sedert zijn optreden ten beboeve der
teelt van producten voor de Europeesche markt was verricht.
Hij beschreef de contractanten als, over ’t algemeen, weinig
welwillend, eer oneerbiedig. Arbitrage was meermalen noodig
te r uitlegging van contracts-bepalingen. Het stelsel van openbare
uitbesteding heeft tot een ernstig streven naar zuinigheid
en verbetering van fabrikaat geleid. Het provoceerde immers
de concurrentie.
De uitgestrektheid der gouvernements-aanplantingen nam
van 1836—183Ö' met ruim 7000 bouws toe; de gemiddelde
productie klom met omstreeks 71/2 pikol suiker per bouw.
Naarmate het water als drijfkra cht meer toepassing vond,
konden kleinere, met buffels werkende, ondernemingen vereenigd
worden. In 1835 werkten 42 contracten met water
en 27 met buffelmolens. In 1838 was de verhouding reeds
58 tegen 10.
Ontegenzeggelijk was de Vogel’s bestuur zeer vruchtbaar
voor de suikerindustrie, vooral ten aanzien van de planters
en van den Staat.
In 1839 bood iemand aan zonder voorschot, met eigen
middelen dus, een fabriek te bouwen en in te richten. Het
feit gaf aanleiding tot de herziening (16 Maart 1840, N®. 1) van
het model contract van 1836, zooals dat in 1838 gewijzigd was.
Het stelsel van „voorschot geven” werd nu facultatief.
Aan het beginsel van „openbare uitbesteding” werd, over
het algemeen, niet streng de hand gehouden, daar zelfs het
opperbestuur het voorbeeld van onderhandsche gunning gaf
en dit in Indië navolging vond.
In 1841 verschijnt een Koninklijke last tot staking der
uitbreiding van de suikercultuur. Bij vernieuwing van contracten
moet de aanneming van suiker voor de regeering
facultatief blijven. Inférieure suikers moeten afgewezen, verbeteringen
van het product aanbevolen worden. In 1843 komt
een aanschrijving van het opperbe.stuur om bij eigendoms-over-
drachten van suikerondernemingen geen voorschotten meer
te verleenen. Men placht de u it ’s lands kas voorgeschoten
koopsommen naar Europa te zenden en op Java terug te
betalen in suiker. Door verkoop van deze in Nederland,
werden verliezen geleden en intusschen moest de S taa t zich
weder kostbare gelduitzendingen getroosten, die den toch al
lagen wisselkoers drukten.
Bij een besluit van 26 October 1846, N®. 11, andermaal
nieuwe bepalingen op de levering van suiker. De fabrikant
moet % leveren en wel in de nummers 16 en 18. Tegen
voordeeliger conditiën voor land en volk, kan hij zich de
vrije beschikking over meer verzekeren.
In 1846 tre k t men de suikercultuur in Bantam weder in
en beperkt men ze in Madioen. Wegens menigvuldige bezwaren
werden hier de ondernemingen Djarakan, Madelan
en Oeteran, beide eerstgenoemde in de afdeeling Ponorogo,
de laatste in de afdeeling Madioen, gerechtelijk ontbonden
en de velden voor de indigo-cultuur aangewezen. Intrekking
of beperking van de eene dwangcultuur, werd altijd, zooveel
mogelijk, door de invoering of de uitbreiding yan een andere,
plaatselijk meer geschikt geachte, vervangen. De bevolking
werd er dus niet of weinig door ontlast of verbeterd.
In 1847 wordt bij een besluit van 4 Juni, N®. 1, bepaald,
dat er geen rentelooze voorschotten meer gegeven zullen
worden en arbeiders slechts verstrekt bij gebleken behoefte,
4*