
I , «iS i i
was. De leider der cultuur lichtte een en ander in eene nota
breedvoerig toe en stelde daarbij voor hem een scheikundige
toe te voegen, daarvoor aanwijzende den militair-apotheker
der l e klasse J. C. Bernelot Moens te Weltevreden, die hem
sinds ja re n reeds zoo vaak had voorgelicht door analyses
van hast, waardoor hij zich de oefening had eigen gemaakt,
die hem nu voor het mandaat aanwezen. Moens had voor
zijne bewezen diensten reeds eene gratificatie en den dank
der regeering ontvangen; hij zelf stelde er prijs op zijn
kinologische onderzoekingen op breede schaal te kunnen
voortzetten. Er werd met nadruk op gewezen, dat de goede
voortgang der onderneming ook niet langer afhankelijk mocht
blijven van één persoon en dat men dus tijdig op diens
vervanging bedacht behoorde te zijn. Het einde der onderhan-
delingen was het besluit van 22 Maart 1872 n®. 18, waarbij
Moens zijne benoeming tot scheikundige voor de kinacultuur
ontving, met de bepaling: dat hij eventiieel zou optreden als
vervanger van den tegenwoordigen beheerder der onderneming,
aan wien bij besluit van 25 December d.a.v. no. 8 ,
de titel van directeur der gouvernements-kina-onderneming
werd verleend.
In de maand Mei kon Moens zijn taak te Bandoeng reeds
aanvaarden; hij vond er zijn laboratorium gereed, naa r de
eischen ingericht en van 'alles voorzien. De ondervinding
heeft geleerd, dat er niet, zonder grond op zijne beschikbaar-
stelling was aangedrongen. Onze vriendschappelijke verhouding
waarborgde eene vruchtbare saraenwerking en toen de
eerste analyses van basten u it de van het Ledger-zaad gewonnen
kinaboomen, ons de treffende verrassing bereidden,
dat we in deze een tot dien tijd ongekenden rijkdom bezaten,
was het gemakkelijk te beslissen, dat er voortaan slechts
sprake nog mocht zijn van voortkweeking dier kinasoort,
alsmede van de C. officinalis voor de kinine-fabricage en van
de C. succirubra voor pharmaceutisch gebruik. En, al beschikten
wij toen nog niet over onbeperkt materiaal te r
vermenigvuldiging van de Ledger-kina, meenden wij toch de
goede terreinen nu verder niet meer voor de opneming van
inférieure soorten te mögen bestemmen.
W a t er van deze in de kweekerijen aanwezig was, werd
daarom meerendeels prijs gegeven De maatregelen, die na
onderling overleg getroffen werden, leert men het best
kennen uit een schrijven d.d. 5 December 1873 van Moens aan
Howard: „The greater p a rt of the seedlings and cuttings
„of our old Calisaya’s (Hasskarl, Schuhkraft, Madras) th a t
„still remained in the propagating houses or in the nursery
„grounds, were thrown away and Ledgerianas propagated
„as fast as possible by cuttings and seeds from the best trees.
„All other Cinchonas have been cut in the neighbourhood
„of the seed-giving Ledgeriana’s to prevent th e ir degenerating.
„Seeds are only taken from those trees, whose superiority
„has been proved bij examinations : there are a t present
„about 12 such trees, with an amount of quinine averaging
„from 5,29—10,9. When a tree gives less than 5 per cent
„we do not take seeds from it. There are at present 40000
„young Ledgeriana’s; and before the end of the year, we
„hope to get about 50000. I am happy to say th a t there
„has not been one moment of hesitation about the course
„we were to follow, as soon as Ledger’s superior quality
„was sufficiently known, Mr. van Gorkom and I were quite
„of te same opinion, v. G. is a chemist, pupil of Mulder as
„I, and so he could better see the consequences of my
„examinations” ( Q u i n o l o g y o f t h e E a s t - I n d i a n
p l a n t a t i o n s . J. E. Howard, London 1876).
Tot zekere mate verkeerden wij dus nu weder in de vroegere
positie, toen de massa van onze aanplantingen u it Pahudiana
bestond en met deze afgerekend moest worden. Dat er niet
lichtvaardig gehandeld werd, mag getuigen het feit, dat de
uitkomsten van Moens’ analyses van Ledger-bast bevestigd
werden door den verkoop in Nederland van 270 kilo’s van
dit product, in ’72 opzettelijk geoogst om er de handels-
5*