
I 'y''
rii
S f i l f )
i ■KH.I.J-. '
iZ e e r ew d iew siew . D . i . eene belasting in arbeid, die men van
oudsher in alle landen gewoon was te vergen, zoolang
het een weinig bezittende bevolking onmogelijk was baar
verplichtingen in specie te voldoen ; ook in Europa vindt
men er nog sporen van. De heerendiensten in Indië berusten
op den adat, zÿn van ouden oorsprong, en werden niet
door de Nederlanders ingevoerd.
Reeds in het Regeerings-reglement van 1818 kwam voor,
dat de heerendiensten onder vaste bepalingen zouden worden
gebracht. Willekeur werd daarmede echter niet gekeerd !
D a e n d e l s schafte wel de heerendiensten ten behoeve van
de Europeesche ambtenaren af, en verminderde die ten
behoeve van de inlandsche, maar eischte ze voor werken
van defen sie en communicatie in onbeperkte mate en met
ongemeene strengheid.
Volgens het huldig R-.r. verstaat men onder persoonlijke
of heerendiensten alle werk, om niet en gedwongen
verricht door een onderzaat ten beboeve van zijn heer.
Onderscheiden worden cultuur- en heerendiensten, naar
gelang ze voor staats-cultures of andere staats-doeleinden
gepraesteerd worden. In elk gewest worden de aard en
de duur der persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen
verplicht zijn, de gevallen, waarin en de wijze, waarop zij
kunnen worden gevorderd, door den Gouverneur-Generaal
geregeld in overeenstemming met de bestaande gebruiken
en behoeften. Deze verordeningen worden in elk gewest
om de vijf jaren herzien, met het* doel om daarin trapsgewijze
de met het algemeen belang vereenigbare vermindering
te brengen.
Onderscheiden verordeningen hebben sedert het licht
gezien. Merkwaardig blijft de motie van T h o b b e c k e
in 1867 tot afkoopbaarstelling der heerendiensten, die verworpen
werd, en het voorstel in 1874 van P e a n s e n v a n
DE PUTTB, tot afsehaffing van de pantjendiensten (heerendiensten
ten bate der inlandsche ambtenaren), dat door
zijn opvolger werd ingetrokken. In 1866 reeds toegezegd,
werden op de begrooting van 1882 sommen toegestaan
te r schadeloosstelling van de inlandsche hoofden en voor
de uitbreiding van de openbare diensten. Zoo begon met
1 Juli van dat jaa r een belangrijke vermindering van de
heerendiensten (pantjen- en politie), die to t heden is voortgezet
en waarvoor als aequivalent het z.g. hoofdgeld geheven
wordt.
In de inleiding verwierpen wÿ de meening, dat de
inlander niet dan gedwongen werken wil. Plaatsvervanging
en afkoop hadden te alien tijde plaats. De groote haven-
en irrigatie-werken (o. a. Tandjong-Priok en Demak), zoomede
de spoorwegwerken hebben bewezen, dat de Javanen
den zwaarsten arbeid aanvaarden, mits men ze behoorlijk
betaalt en behandelt. Zoo werd tot 1864 onmogelijk verklaard
de in het hooggebergte van de Preanger ingevoerde
kina-cultuur in vrijen arbeid te drijven. Niettemin werd
die meening weldra beschaamd: de arbeid slaagde, volmaakt
vrij, uitstekend. Van 1872 af zijn, door de toepassing
van de agrarische wet, over geheel Java, honderden
ondernemingen verrezen met vrijen arbeid. Er, mag bijv.
op de bloeiende suikerindustrie gewezen worden, als een
bewijs, dat het der bevolking niet aan arbeidszin ontbreekt.
In 1905 werden 14,712,301 dagdiensten gepraesteerd
(14,467,722 in 1904). Het komt voor, dat bizondere diensten
voor irrigatie-werken worden geëischt, in 1905 7713.
In dat ja a r is bij ordonnantie van 17 October (Sb. 520)
een regeling getroffen om met de heerendienstplichtigen
op Java en Madoera dessa’s-gewijs overeenkomsten te sluiten
omtrent den gedeeltelijken afkoop van diensten waartoe
zij verplicht zijn.
In 1905 bedroeg de opbrengst van het hoofdgeld, aequivalent
voor afgeschafte heerendiensten, / 3,467,914, welk
bedrag bÿ het einde van het ja a r op / 62 na geheel was
aangezuiverd ; zeker een bewijs, dat de bevolking zich aan