
18
reiziger op zijn moeitevollen tocht te volgen. In grove trekkeft
daaromtrent slechts het volgende.
Onder den naam van Monsieur Muller, natif de Cassel,
demeurant à Amsterdam, verliet Hasskarl den 4®» December
’52 den Haag en kwam, over West-Indië en de landengte
van Panama, den 31® Januari ’53 te Callao aan. Van hier
toog hij onverwijld naar Lima en vervolgens naar het Andesgebergte,
dat hij een ja a r lang doorkruiste. Einde Augustus
’54 werd Amerika weder verlaten. Te Callao wachtte h et u it
Indië gezonden oorlogschip Prins Frederik Hendrik, komman-
dant de kapitein te r zee van Braam Houckgeest, en op dezen
bodern scheepte Hasskarl zich in met ± 500 planten in 24
kisten en een groote hoeveelheid zaden. Reeds vroeger waren
zaden en planten längs om wegen door hem afgezonden, maar
de plantjes werden te Panama verwaarloosd ; de zaden bereikten
Nederland, van waar een deel naar Java doorgezonden en de
rest aan de botanische tuinen hier te lande toevertrouwd werd.
Te Makasser moest Hasskarl met zijn plantenschat aan
boord van den oorlogstoomer Gedeh overgaan, waarmede hij
den 13®" December ’54 de reede van Batavia bereikte. De
kroniek heeft dezen tijd als dien der invoering van de kinacultuur
op Java geboekstaafd.
Een tachtigtal planten was in leven gebleven en deze
vonden te Tjibodas haar stamgenooten en aanverwaiiten, als
de vruchten van de door Teijsmann en den dezen toegevoegden
tuinbouwkundige Teusscher verzorgde zaden,.
De in Nederland gekweekte plantjes werden in het najaar
1855 per zeilschepen Minister Pahud (kapt. W. Pfeill) en
Cortgene (kapt. Rijken) naar Java overgebracht. Junghuhn
maakte de reis op eerstgenoemden bodem meê en kon dus
persoonlijk de in 4 Wardsclie kisten geplaatste 149 planten,
w. 0., 88 Calisaya’s, 88 ovata’s en 6 lancifolia’s, verzorgen.
Van deze kwamen er dan ook 139 in redelijken toestand te
Batavia aan, terwijl de per Cortgene verscheepte individúen
het meerendeels gedurende de reis ailegden.
De lancifolia’s waren in Leiden gewonnen van een partijtje
zaad, dat de Berlijnsche hoogleeraar Karsten op zijne
reizen in Nieuw-Grenada verworven en door tus.schenkomst
van den gouverneur van Suriname aan de Nederlandsche
regeering (1854) afgestaan had. Zij werden deels te Leiden,
deels te Buitenzorg gekweekt.
De door Hasskarl verzamelde kinasoorten deterrnineerde
men als Cinchona Calisaya, C. ovata, C. amygdalifolia en C.
pubescens. Zeker was men er niet van; bij de beschrijving
zal het blijken hoe groot de verwarring was.
Hasskarl werd spoedig na zijn komst op Java met de
verdere zorgen voor de teelt der kina belast; de regeering
kende hem daarbij den rang en titel van adsistent-resident
toe. Z. M. de Koning Groothertog benoemde hem tot ridder
der orde van den Ned. leeuw en tot kommandeur van de
Eikenkroon.
Door de voorbereidingen van Teijsmann, kon Hasskarl zich,
zij ’t nog in eene zeer primitieve woning, te midden van zijn
kweekelingen te Tjibodas vestigen. Niet hier evenwel zou de
gouvernements-kinacultuur eenmaal in haar volheid prijken.
Junghuhn had de streek, of het terrein reeds in Holland
afgekeurd en van zijn mächtigen invloed bij de regeering zou
ook Hasskarl al spoedig de voor hem minder aangename
gevolgen ondervinden. Jun g h u h n ’s geestesoog zag de nieuwe
kinawouden verrijzen in het centraal-gebergte van de Preanger
en hier het heerlijk uitge strekt plateau van Pengalengan in een
tweede Peru, het Javasche Loxa, lierschapen. Op Java bestond
volgens hem geen andere bergstreek die, wat aangaat groote
uitbreiding bij evenredige hoogte en günstige ligging, met
deze kon wedijveren. Daarenboven hevond ze zich in de na-
hijheid van bewoonde plaatsen (in het district Bandjaran) en
had ze een voortreffelijken, humusrijken, door talrijke beken
doorsneden bodem: eigenschappen, die hem aanleiding gaven
om de omstreken van het plateau van Pengalengan bij voor-
keur geschikt te verklären voor de kinacultuur. Junghuhn
2 *