
kon de suikerindustrie een oorzaak van strijd tusschen de
concurreerende landen worden en zal ze tot steeds erger
drijven indien de daarin betrokken Staten elkander te r zake
niet leeren verstaan.
W a t in Duitschland, hier of elders was, doet er nu heden
echter niet toe, heeft sleclits historische waarde. Maar, het
voorbeeld, dat wij aan Duitschland ontleenen, zal wel duidelijk
gemaakt hebben, dat en waarom de wetgevende macht overal
bij herhaling tot herziening van zijn bepalingen omtrent de
suikerbelasting gedwongen werd. Wenschte men toch eenerzijds
wel zekere voordeelen aan de inlandsche nijverheid te
laten, — zoodra ze in te groote winsten dreigden te ontaarden,
trach tte men te remmen en moesten nadere voorschriften
aan de schatkist verzekeren, waarop deze naar billijkheid
aanspraak meende te mögen maken.
De bespreking der saccharimetrie leerde ons, dat de w etgever
wel genoodzaakt werd de wetenschap te hulp ts roepen,
Aan de hand van en geleid door deze, moet zij haren weg
vinden. Maar de wetenschap is niet alvermogend en heeft nu
ook op het suikergebied den afstand van theorie en practijk
doen gevoelen. Intusschen kwamen deze beide elkander te
gemoet en p u t men hieruit leering en leiding bij elke nieuwe
wetsbepaling.
In de voornaamste produceerende en exporteerende landen
komen de vigeerende wetten heden in de beginselen vrij wel
overeen. Alle toch verzekeren aan goed werkende raffinadeurs
en fabrikanten nog een flinke premie. In Duitschland en
Oostenrijk-Hongarije kan men deze een open of directe, in
Frankrijk, Belgie en Nederland daarentegen een drawback
of indirecte en vermomde noemen.
Duitschland geeft bij uitvoer van inlandsch fabrikaat 1,25—2
of 1,65 Mark per 100 K.G., al naar gelang de wel omschreven
suikers respectievelijk in klasse 1, 2 of 3 tehuis behooren.
Voor de betaling van die premies is een termijn van zes
maanden vastgesteld, en ze heeft ook plaats voor in entrepôt
voor export, onder ambtelijke contrôle opgeslagen suikers,
behoudens verplichte restitutie, bijaldien die opgeslagen p a rtijen
een andere bestemming verkrijgen, d. w. z., voor binnenlandsch
gebruik uitgeslagen worden.
In Oostenrijk-Hongarije onderscheidt men ook drie klassen
cn hebben die resp. aanspraak op een uitkeering van 1 ,5—1,6
en 2,3 ilorijnen. Schijnen de premies hier nu veel hooger,
de fiscus heeft zich tegen schade en overdrijving gedekt door
de bepaling, dat er, in toto, in een oogstjaar niet meer dan
vijf millioen gegund worden mögen.
Nu zou men denken, dat de producenten met deze grens
wel rekening houden en daarnaar hun productie regelen
zullen, maar een eigenaardig licht werpt op deze regeling,
dat er b.v. in 1894/95 tweemaai meer is voortgebracht dan,
naar goede rekening, op de voile premies aanspraak maken kon.
In F rankrijk slaat men de bieten aan, maar hoe men ook
aansla, welke ma atstaf ook diene, het voordeel van fabrikanten
en raffinadeurs blijft in het verschil tusschen ’t geschat en
’t werkelijk gewonnen rendement gelegen en dit verschil
d ru k t men in de overponden uit.
Met den handel vertrouwde personen berekenen, dat de
premies, welke Duitschland en Oostenrijk-Hongarije aan de
binnenlandsche nijverheid onder de vigeerende bepalingen nog
offeren, verre achterstaan bij die, welke liet fransche stelsel
nog tegoed doet, maar, .dat inderdaad het Belgische stelsel
wel het meest ingewikkelde en voor de industrie meest voordeelige
mag heeten. Een merkwaardig verschijnsel is o.a., dat
Belgie, ook naar verhouding van de bevolking in beide landen,
veel meer produceert dan Nederland en niettemin geregeld
aanzienlijke partijen suiker van Egypte en Java nog kan
inslaan, die, als kandij, ten deele het land weder verlaat.