
■f
s u i k e r .
I. Gescl iiedknudig- Overzic l i t .
Vóór onze jaartelling sprak men in Europa van een Indisch
zout, dat in vorm en kleur met het ruwe tafelzout, maar in
smaak met honig overeen heette te komen.
De beroemde geograaf Strabo beschreef het als een nieuwe
■soort honig „die, zonder de hulp van bijen, u it eene in de
wärmste streken van Azië groeiende rietplant wordt gewonnen”
. De vermaarde Grieksche arts en kruidkundige Diosco-
rides, die in de eerste eeuw van onze ja artelling leefde, maakte
melding van een soort honig, „dien men in Indië en gelukkig
Arabie u it riet afzondert en daar Saccharon noemt.” Volgens
Plinius vond dit product alleen toepassing in de geneeskunde.
Lucanus, tijdgenoot van Plinius, bezong ,,het zoete sap van
een edel riet, dat sommige volkeren drinken.”
Zonder twijfel hadden al die en andere schrijvers der
oudheid hetzelfde product, en wel dat wij als rietsuiker
kennen, op het oog ’ ).
De Grieken leerden deze door de veldtochten van Alexander
‘) Saccharum (lat.), Sdkchar (gr.), Qarkara (Sanskr.) Schakar
(Ind.) = suiker, d.w.z. de ruwe suiker. Op Java „goela” genoemd,
wordt de suiker die men uit hgt sap, dat uit de bloemkolven van den
Aren-palm (Arenga saccharifera) getapt wordt, bei-eidt, als „goela
djäwa” onderscheiden. Uit dit sap, als palmwijn zeer gewaardeerd,
wint men, door gisting en toevoeging van bittere en samentrekkende
wortels of schors, de in de Molukken vooral zoo gewilde
Sagueer. Bij voortgezette gisting, zonder bijvoeging, vormt zich azijn.
■den Groote kennen. Door de kruistochten werd de bekendheid
met suiker in Europa verbreid.
Aanvankelijk meer i n ’t bizonder als geneesmiddel gebruikt,
drong de suiker van lieverlede to t de huishouding door, maar
bleef ze, wegens haar duurte, to t in het la atst der 17® eeuw,
als een artikel van weelde, slechts onder bereik van de meer-
gegoeden. Met de invoering van de cacao, de koffie en de
thee, breidde de behoefte aan suiker zich uit. Ook de rechtstreeksche
handelsbetrekkingen met de Oost-Aziatische landen
konden en moesten het gebruik wel zeer bevorderen. Lang
en kostbaar waren toch de oude handelswegen. Langs rivieren
of met karavanen werden de Oostersche producten naar de
Zwarte Zee gebracht en daar door Venetiaansche of Ge-
nueesche schepen ingenomen. Een ander deel ging door de
Perzische golf en längs den Tigris naar Bagdad om van hier,
met karavanen, naar de Oostkust-havens van de Middellandsche
Zee te worden vervoerd.
Een derde weg leidde door de Roode Zee over Cairo naar
Alexandrie. In het la atst der 14® eeuw tro f men op den Nijl
bij Cairo meer handelsschepen aan dan te Venetië of Genua.
Men neemt aan, dat de Chineezen de kunst van suiker-
bereiding sinds onheugelijke tijden hebben verstaan; dat de
Indiers ze van hen en de Perzen en Arabieren ze weer van
de Indiers hebben geleerd. Zeker is intusschen, dat het riet
in andere landen, waar men nog niet geleerd had de suiker
er uit a f te zonderen, als een „kauwbare lekkernij” werd ge
waardeerd. Nu wordt o.a. in den O.-I. Archipel nog altijd
heel w at versch suikerriet als een versnapering gekauwd,
zooals in Europeesche landen het zoethout (de wortel van
Glycyrrhiza glabra, waaruit men de drop bereidt) een dergelijke,
zij het meer bescheiden, rol vervult. De jonge spruiten
van het suikerriet worden in Indië voorts geroost of gekookt,
bij de rijst gegeten of, evenals die van jonge bamboe en
onrijpe mais-kolfjes, in zuur gelegd. Als brandstof heet het
riet een bepaald vereischte voor het smakelijk rooken van de