
f l
f 'S
S X
M
■i' ri i ■'
Y
17-
18 .
19
20.
21.
22.
2 3 -
24.
2 5 -
26.
27.
28.
29.
30.
Dajaksch suikerriet (Borneo).
Zwart suikerriet „
Gestreept „
„ „ op houtazijii Borneo.
Cheribon riet „ „ Java.
Donke r Borneo riet op lioutazijn.
Bali riet, korte rossen op houtazljn.
Suikerriet op houtazijn.
Serehziek suikerriet op houtazijn.
„ droog.
Suikerriet aangetast door brand.
„ bibit, zonder oogen.
„ aangetast door djamoer oepas.
„ roodrot.
„ abnormale oogvorming.
Aangaande de hiervoren vermelde benamingen zij al dadelijk het
navolgende aangeteekend. Hauer (6) is vermoedelijk een verbastering
van awor = vermengd. Mérah = rood (abang in ’t Javaansch.) Rapoeh (7)
w il zeggen: smeersel, duidt echter ook aan’n zekere lichaamspijn, veroorzaakt
door vermoeienis. Welke beteekenis het redewoord hier hebben
kan, lig t in ’t duister. Moedah (9) = jong, beduidt bij kleuren; licht,
in teg enste lling van toewah = oud, dat dan het begrip van donker aaii-
neemt. Ko enin g (10) = g eel. Onderscheidene soorten en variëteiten van
riet bezitten deze tint, soms in het roode loopende. Poetih (11) = w it
stelt een bizonder licht-ge le rietsoort voor. A ssep (12) = rook; in het
Javaansch koekoes. Soerat (13) = fijne strepen van kleur o f van licht.
Teboe soerat onderscheidt zich dan ook door fijne, overlangsche, roode
en gele strepen aan zijn oppervlakte. Aboe (14) o f awoe = asch ; ook
hier zal de kleur van het riet aanleiding g e g ev en hebben tot de ben a ming.
Njamp long o f N jamp loêng is de naam van een fraaie, g e e lg e -
vlamde houtsoort (Calophyllum Inophyllum o f Imbricaria coriacea).
II. MODELLEN.
1. T w ee stokken suikerriet in was. (Verzameling van Mevrouw
van H oek).
2. Een model suikerriet van karton.
3. E in mes voor het snijden van suikerriet. (Algemeen gebruikelijk
is dit model geenszins, zelfs niet typ isch; z o ow el v oor het
kappen als v oor het snijden van het riet, treft men, in de
onderscheidene landstreken, v e elal ook verschillend e werktuigen
aan.
4. Suikerkar voor het transporteeren van riet naar de havenplaats.
5. 2 Modellen van suikerkrandjangs.
6. Gereedschappen voor het aftappen van toewak (Maleisch) = le g in
(Javaansch van le g i = zoet) d. i. het zoete sap uit den bloemstengel
van den A r in o f andere palmboomen.
a. L öd ön g = wijde bamboe-koker met groote geledingen, waarin
het zoete sap wordt opgevangen.
d. Boemboeng = een kleinere bamboe-koker, waaruit het zoete sap
gedronken wordt; dient ook als maat bij verkoop van het sap.
r. Gigandbn o f G and in — in ’t algemeen een houten hamer (wordt
ten onrechte ook we l eens gebezigd voor ijzeren hamer- = paloe),
waarmede de blc emsteng wordt geklopt ter bevordering van de
sapvloeiing.
d. G o b it is een geribd mes, waarmede men o. a. ook rauwe vruchten
in schijfjes snijdt, ter b ereiding van roedjak. Men gebruikt het
om dagelijks een schijfje van den bloemsteng te snijden, ter
voorkoming van stoornis in de sapvloeiing.
e. Kolak is een houten schede, waarin de toewak-verzamelaar zijn
mes bewaart, om ’t lijf gebonden.