
En, nu zijn we wel- weder een tijd van crisis ingetreden
maar deze heeft met de quaestie van gedwongen en vrije
cultuur niet te maken, is eenvoudig, erg genoeg, een resulta
a t van verbroken evenwicht tusschen vraag en aanbod
van product.
Bestaat er nu grond to t ’t beweren of vermoeden, d at de
suikerindustrie op Java sinds de expiratie der contracten
achteruitgaande is? Zoo ja, dan zou ’t verklaarbaar zijn, dat
men verband zoekt tusschen dien teruggang en het prijsgeven
van het dwangstelsel.
In zijn overzicht van den handel van Java over de jaren
1 8 7 9 /8 8 , heeft Mr. Van den Berg (zie De Ind. Mercuur \an
3 Mei ’90) berekend, dat de gemiddelde suiker-productie van
Java over dat tienjarig tijdvak ruim 333,000 tons per ja a r
bedroeg. '
Volgens berekeningen in het te Soerabaja verschijnende
tijdschrift „Archief voor de Java Suikerindustrie” , was de
productie in de jaren 1 8 9 3 /9 4 resp. 521,448 en 522,940 ton,
met + 53 pCt. alzoo gestegen.
Vermeerderde de productie in toto nu aanzienlijk, die per
eenheid gronds wijst almede op een sterke progressie en mag
men de oorzaken derhalve in verbetering van cultuur en
fabricage, — voornamelijk in deze laatste zoeken.
Het felt is geen bewijs van ongezonde toestanden, te min der,
als men in aanmerking neemt, dat de cultuur sinds een
dozijn jaren reeds.me t een zorgwekkende rietziekte heeft te
kampen. Toenemende mededinging in andere landen, ziekte
in ’t gewas en, last not least, de drang om slechts op eigen
krachten en zorgen te steunen, hebben den stoot aan een
ontwikkeling gegeven, die in de oudere geschiedenis van de
Java-suikerindustrie zonder voorbeeld is.
Als een natuurlijk gevolg van die ontwikkeling, getuigende
in een ruimer voortbrenging, daalden de kostprijzen zeer
voelbaar en blijft men, moedig en vertrouwend, gestadig nog
naar verbeteringen en bezuiniging streven.
F : ■
W a t mögen de ondernemers dan toch wel met de expiratie
der contracten verloren hebben, dat reden of aanleiding tot
terugkeer zou kunnen geven? Heeft men te klagen? Maar
geklaagd is er aanhoudend zoolang de S taat zich rechtstreeks
met hun bedrijf bemoeide en ju is t aan die hemoeienis was
te wijten, dat eigen krachten en initiatief bleven sluimeren
en de bevolking zich niet u it haar sta a t van beweerde
onmondigheid kon opheffen.
Maar, moet men dan tot terugkeer, zij het op sommige
bepalingen der wet van Juli 1870, gedrongen worden door
overwegingen, welke de belangen van het volk raken ? Na de
herinnering aan de lijdensgeschiedenis van de suikercultuur,
zal ’t wel moeielijk zijn ’t geloof aan die behoefte ingang te
doen vinden.
Bovendien, de wet van Juli 1870 zoowel a l s ’t dwangstelsel
in zijn geheel, hadden slechts betrekking op een deel der zoo
belangrijke nijverheid. De vrije ondernemingen hadden er
niet anders mee te maken dan dat ze er den nadeeligen
terugslag van konden ervaren. Zij hadden aan de bevolking
hooger loonen te betalen en ze konden dat binnen zekere
grenzen, o. a. voor den aanplant van riet, ook doen, omdat
ze geen cijns daarvoor aan den S taat verschuldigd waren.
En, wat nu eindelijk den dwang op de bevolking — de
cultuurplichtigen — aangaat, men verkeert in dwaling als
men het odieuse daarvan allereerst en voornamelijk in de
finantieele- of loons-quaestie zoekt. Hoe ruim men den g e dwongen
arbeid ook betale, de dwang blijft vóór alles vicieus,
omdat hij de huishouding van den gedwongene verstoort en
dezen in een sta at van onderworpenheid en machteloosheid
handhaaft, die hem, lijdzaam en gedwongen, aan willekeur
prijsgeeft. In het te lang volgehouden dwangstelsel lag geen
opvoedende kracht, — slechts huldiging en versterking van
een verouderd en verfoeielijk knechtschap.
Niemand zal ontkennen, dat er ook op Java nog veel on-
redelijks en onordelijks geschiedt onder de vlag van vrijheid
5*
i':.,
' / ¿ F ;
yyF'-
F . ;
:ii‘ l• -• '
■f'
i; "tel
te ■■.
■ ■ , ' G.
teUte'te-'
Fr ■: ''F- ■