
te,-.'
î
t .1
i l ' '
-waarden reeds groeiende kinaboomen, en den invloed van
het zooveel mogelijk luchten en lichten van enkele boschperceelen,
die de beste kinasoorten hadden opgenomen. Voorts
kon er geen strijd meer heerschen over den goeden staat,
waarin zich de enkele boomen, die van HasskarTs aanplant
te Tjibodas en Tjinjiroean waren overgebleven, bevonden — in
tegenstelling van den spichtigen groei der boomen, welke in
de dichte bosschen gespaard bleven, maar tevens naar licht
en lucht snakten.
Niet verwonderen kan het dus, dat een regeerings besluit,
van 29 September 1864 N». 42, werd geprovoceerd, mach-
tiging verleenend ora aan het onderhoud der Pahudiana-
plantsoenen niet meer kosten te besteden dan strik t noodig
te r voorkoming van vernietiging, en de resteerende 400000
planten der kweekbedden uitsluitend te benutten tot inboeting
en aanvulling der bestaande aanplantingen.
Deze bevonden zich, gelukkig, niet binnen den onmiddel-
lijken kring der établissementen en kon hier dus zonder gevaar,
met het vellen van de meeste woudboomen worden
aangevangen. Junghuhn achtte de établissementen op het
Malawar-gebergte laag genoeg voor de kina en was dus dadelijk
begonnen zijn kweekelingen in de hooger gelegen boschstreken
te planten. Bij besluit van 14 Februari ’65 no. 2, werd tot
de intrekking van het afgelegen établissement Telaga-Patengan
gemachtigd. Het was een verrukkelijke streek, maar moest
toen, bij den overgang in vrijen arbeid, al zeer ongeschikt
worden gerekend.
De aanzienlijke voorraad van Pahudiana-planten, die een
overbrenging in den vollen grond eischten, was oorzaak, dat
in den loop van het ja a r 1864 bij het bestuur nog al eens
om hulp moest worden gevraagd. Aan de prompte uitbetaling
van loonen werd echter streng de hand gehouden en zoo
kwam er dan ook allengs een goede keer in de verhoudingen
en zijn na ’64 geen aanvragen van hulp voor ver-
strekking van arbeiders en materialen meer noodig geweest.
De overgang van gedwongen tot vrije cultuur was in alle
opzichten een voldongen feit geworden en dat wel met de
verwachte uitkomst: dat er, bij hooger betalingen, met veel
minder arbeiders heel wat meer gepraesteerd en bovendien
aanmerkelijk bezuinigd werd.
Te Tjikalong, + 1 6 palen boven Bandoeng, to t waar een
ilinke rij weg voert en van waar men de verdere reis naar
de zuidelijke kina-établissementen te paard moest afleggen,
werd een betrouwbare Javaan, Pa-Adras, belast met het onderhouden
van de gemeenschap Bandoeng en établissementen
zuid. De districtspost bracht hem de brieven enz., die hij
naar Tjinjiroean vervoerde, van waar de bezorging naar de
overige établissementen geschiedde. Dezelfde persoon nam
later de levering van de rijst op zich, diende het personeel
der kinacultuur en den leider dezer in alle aangelegenheden
als zaakgelastigde en toen in 1869/70 met het oogsten en
afvoeren van product begonnen werd, kwam ook onder de
hoede van denzelfden trouwen dienaar een pakhuis tot stand,
waar de aangevoerde collis, in afwachting van ook door hem
te engageeren transporteurs, konden worden gedeponeerd. De
groote rij weg liep nog éen paal hooger, tot Tjibiana, maar
Tjikalong werd als station gekozen, omdat van hier u it een
bergpad, längs het Tiloe-gebergte, over Gambong, naar de
établissementen op het Kendeng gebergte voerde.
Wel scheen dus alles naa r behooren te zullen gaan, doch
ook deze hervormingen zouden haar zorgen meebrengen en
het was goed, dat de met de leiding der onderneming belaste
ainbtenaar op den steun der regeering kon rekenen. Het
was het plaatselijk bestuur niet welgevallig, dat onder den
nieuwen leider der cultuur, deze, even als onder Junghuhn,
geheel zelfstandig werd beheerd. De resident vroeg dan ook
al dadelijk aan de regeering, »w'elke de verhouding van den
nieuwen beheerder to t het bestuur zou zijn” en het antwoord
was dat »in de verhouding geenerlei verandering was ge