
m
îrii
50
Vischvijvers, vischteelt op sawcth’s. Omstreeks 1860 werd,
alweder door K. F. H o l l b , in de Preanger hooglanden de
mogelijkheid der teelt van visch - meestal de goudvisch
(Carassius auratus) — aangetoond. In of nabij de kampongs
kweekt men in vijvers het jonge broed, dat naar de
geoogste sawah’s wordt overgebracht. De dijkjes worden
wat opgehoogd en men laat het water op- en afvloeien
door bamboe-kokers, die door van bamboe gevlochten net-
werk zÿn afgesloten om de visschen een doortocht te beletten,
In 2 à 3 maanden ontwikkelt zich de visch voor de
consumptie, en wat deze te beteekenen heeft in streken,
waar overigens weinig visch wordt aangetroffen en de
inlander gaarne zijn maal er mede versterkt, eischt geen
betoog. Men berekent de winst per bouw op twintig gulden..
In platte manden, waarvan men den bodem en de op-
staande randen met pisangbladen bekleedt, vervoert men
de jonge visch in zoet water, desnoods van de Preanger
to t Midden Java.
Tusschen de ontvolking van de sawah-vijvers en den
tijd voor nieuwen aanplant, blijft er voldoende ruimte tot
drooglegging en bewerking (voorbereiding) van den grond.
In stilstaand water blijven de visschen niet leven. Gestadige
ver verschlug is voor het visschenleven even noodig
als voor den padi-groei. Stilstaand water bederft in de
tropen snel : zulks u it zich spoedig in het vormen van een
laag schuim of ’t opborrelen van gassen. In zulk stagneerend
water kunnen slechts moerasplanten tieren en zijn
larven en maden tehuis.
Ook de teelt van goerami (Osphromenus olfax), een der
smakelijkste zoetwatervisschen, verdient aanbeveling, doch
zij vereischt opzettelijk daarvoor in te richten vÿvers. In
de hoogvlakte van Garoet, in ’t bizonder bij de hoofdplaats,.
had die teelt een halve eeuw geleden reeds plaats.
51
Bevordering van rijstcultuur. Een goede veertig jaren
geleden begon de Indische regeering door ’t volhardend
dringen van H o l l e zich te bemoeien met „leering, leiding
en aanmoediging” van den inlandschen landbouwer. Zij
belastte de ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur met
die taak, door hem sinds jaren in tal van geschriften
omschreven en in zijne omgeving — het regentschap Lim-
bangan in de Preanger — ter hand genomen met zijn
vriend E a d h e n M o h a m e d M o e s a , hoofdpanghoeloe van Lim-
bangan 1) Men mag veilig gelooven, dat het aan commissies,
rapporten, circulaires e. a. m. niet heeft ontbroken ; wel on tbrak
soms vakkennis. De leiders gaven ook niet altijd blijken
van tact, door te veel in eens te begeeren, en de risico’s
bleven daarenboven op de landbouwers drukken. Thans
moet de leiding van het Departement van Landbouw
uitgaan en zal men den weg van „rapporten” verlaten;
er zijn al op verschillende plaatsen van Java proefvelden
aangelegd.
Als men sawah’s, die altijd slechts op dezelfde diepte.
V2 voet ongeveer, bewerkt werden, onderzoekt, dan treft
men dikwijls onder de oppervlakte een verharde bank ®) aan,
die den groei der gewassen belemmert, omdat hun wortels
er niet in doordringen. Bij den aanleg van suikerriet- en
tabakvelden komen zulke verharde lagen door het graven
van de diepe goten aan het licht. Breekt men ze door,
laat men er de lucht op inwerken, dan vallen de massa’s
uiteen en wordt hun aard ten goede gewijzigd. Waarschijnlijk
zijn die harde lagen ten deele ook gevormd door de neer-
1) Van belang blijyen o.m. Holle’s in 1863 uitgegeven „Bijdragen tot
de kennis der ziekten en plagen van het padlgewas, getrokken uit de ter-
zake door de gewestelijke autoriteiten op Java en de buitenbezittingen aan
de regeering ingediende rapporten”.
2) Harde banken, padas, enz. worden ook aangetroffen op terrein, dat
nooit voor sawahoultuur gebezigd is, zelfs in oerbosohgrond. Het ontstaan
hangt dus ook van andere factoren af dan de bier vermelde.