
dat door het voortdurend kweeken van eigen zaad, van
dezelfde gronden, verzwakking van het gewas intreedt.
In Bagelen kwam het voor, dat bibit-velden hun dienst
niet meer vervulden. Men gaf den raad de velden een
bizondere bewerkingsbeurt te geven - en de uitkomsten
waren verrassend.
Meent men, dat kweeking van krachtige bibit een
besten grond eischt, dan moet men een verarmd bibit-veld
bemesten. Hiervoor zal men eer dan voor de uitgestrekte
rijstvelden de mest kunnen vinden.
' Over Bagelen gesproken hebbende, moge hier worden
herinnerd, dat men daar (destijds zelfstandig gewest, nu
behoorende tot de residentie Kedoe), door de onzekerheid
eener tijdige beschikking over water voor den aanleg van
n atte kweekbedden, er toe kwam de bibit droog te kweeken
op tegals. Zoo’n bibitveld is alleen door zijn dichten stand
van een gewonen tipar of tegal-aanplant, gewonnen door
directe uitzaaiing over de geheele oppervlakte of in voren,
te onderscheiden.
Men kweekt, als gezegd, zoowel natte als droge rijst.
Natuurlijk kan de zaaiing eerst tegen het invallen van
den regentijd te r hand genomen worden. Mocht er droog
gekweekte bibit te veel zijn, dan. kan men uitdunnen.
Voor éen bouw aanplant rekent men 40 à 50 □ R. R.
kweekveld. Proeven in den jongsten tijd genomen, hebben
de goede diensten van droog kweeken bevestigd.
Er kan hier niet verder ingegaan worden op al wat er,
vooral met betrekking tot de bevloeiing der kweekbedden,
te zeggen valt. Aan de orde komt nu het overplanten,
veronderstellende, dat het veld naar behooren is voorbereid.
Het planten geschiedt door vrouwen, liefst in de morgenuren
van 7 - 1 0 ; vijftig vrouwen kunnen in dien tijd
een bouw voorzien. Mannen trekken de bibit u it het
kweekveld, brengen ze to t bosjes vereenigd op het veld,
en de vrouwen, die zich in een rij over de geheele breedte
yan het veld, van boven naar beneden verplaatsen, drukken
de plantjes, een of twee stuks samen, in den slijkerigen
grond. Dit uitplanten geschiedt niet erg regelmatig en,
over ’t geheel, te dicht. H o lle beval aan in rijen en ijler
te planten; voorts het toppen van de bibit en het daarna
rechtop te planten. Alweder tal van bezwaren, al is men
het overal te r wereld eens, dat rijenbouw de ongestoorde
luchttoetreding bevordert en het wieden vergemakkelijkt.
Bovendien hoe meer licht en lucht, des te günstiger
voorwaarden voor een krachtigen groei. Het product staat
niet in rechte reden tot het aantal in den grond gebrachte
plantjes. Kwaad is ook, dat men de bibit te
oud laat w o rd en ; zij moet op het kweekbed geen geiedin-
gen vormen.
Maar nieuwe manieren die meer zorg vragen, zijn
zelden welkom. Vooral had men het tegen rechtop planten
na het toppen. Toch ligt het voordeel ook hiervan voor de
hand. De eindknop, die den vruchtbaarsten, den hoofd-
stengel, moet ontwikkelen, blijft bij ’t rechtop planten
loodrecht en ’t hoogst sta an ; bij schuin planten komt hij
in hellenden stand, wordt door de spruiten (siroengs),
die lager uitbotten, onderdrukt. Nu zijn na de overplanting
— 35 ä 60 dagen na de zaaiing of arenuitlegging —
met den eindknop reeds zoovele zijknoppen gevormd,
waarvan vele nog slapen, als er bladen zijn aangelegd.
Door schuin te planten komt de eene helft dier zijknoppen,
aan de zijde, waar de bibit een stompen hoek met den
grond maakt, in hooger, d. i. voordeeliger Stelling. De zijknoppen
daarentegen, die zich aan de andere zijde bevinden,
komen in minder günstige positie en zullen voor een deel
blijven slapen. Daarom moet het schuin planten minder
uitstoeling veroorzaken, en geeft het toppen boven het hart,
den eindknop der plant, vermeerdering van uitstoeling door
aan de plant een tijd van ru s t te gunnen, en den groei
der slapende knoppen te bevorderen.