
Buiten het vlas en de bieten, zouden in Europa de wijnstok
en de aardappel o. m. getuigen kunnen van de urgentie
om op de bibit nauwlettend toe te zien, ten einde tegen
verzwakking en gevoeligheid te waken en daartegen op versterking
door selectie bedacht te blijven. Gezwegen worde
dan zelts van w at elk tuinman en landbouwer als regel aan-
neemt, al la at hij zieh hierbij slechts door de rijke lessen
der ervaring leiden, en wordt er nog altijd op een afdoende
wetenschappelijke verklaring gewacht.
Zoo belooft dan ook de Liberica weder een restauratie, een
goede toekomst, — tot ook deze andermaal wordt bedreigd^
indien men n iet oplettend blijft. De groote aanplantingen
schijnen nog niet alle in volle productie te verheeren, maar
alleen in de afdeeling Buitenzorg moeten, volgens Wigman,
reeds een 3000 bouws aanplant voorkomen en rekent men
in 1894 van Java eene belangrijke hoeveelheid product ter
ma rkt te kunnen brengen.
De gouvernements-tuinen — aanplantingen op hoog gezag
— hielden in 1890/91 reeds om de 540,000 Liberica’s. Ofde
bevolking er reeds eigener beweging, d. w. z. vrijwillig, toe
overging de nieuweling te kweeken, blijkt u it het jongste
koloniaal verslag 1892/93 nog niet.
Algemeene bemerkingen en aanteekeningen.
Om de belangrijkheid van de particulière ondernemingen
op Java te doen uitkomen, zij hier aangeteekend, dat, krach-
tens de agrarische wet, ultimo 1893 op Java in de gouver-
nements-landen, buiten de residente s Batavia en Rernbang,
waren ingeschreven 1222 erfpachts-perceelen — waarop o. a,
431 koffie-ondernemingen — te r gezameulijke uitgestrektheid
van 317068 bouws, buiten de 40236 bouws, die aanvankelijk
in h u u r werden uitgegeven. Maar op dien datum waren nog
310 perceelen = 165,382 bouws, onafgedaan en daaronder
± 75,000 bouws, gelegen in het Zuidelijk deel van de resi-
lentie Besoeki. Dit feit is merkwaardig, omdat die ruime
îaanvragen zijn geschied met het oog op de kansen van een
•spoorweg-a'anleg Djember-Banjoewangi. Het bewijst, mocht
het bewijs nog noodig wezen, hoe goede communicatie-mid-
delen de productiefmaking van een land kunnen en moeten
bevorderen.
In het achtste decennium dezer eeuw, meer bepaald in het
jaar 1874, bereikten de koffieprijzen hun middaghoogte,
50—72^- cents, Sinds 1823 had men zulke prijzen niet meer
gehend. In het ja a r 1885 kon men daarentegen niet meer
dan 24—28 cents bedingen. Het opdrijven der cultuur, vooral
in Brazilië, scheen de verhouding van vraag en aanbod voor
een wijle te hebben gebroken. Van af het ja a r 1889 zijn de
prijzen weder hoog, dooreen in de vijftig cents.
Klimaat en bodem zijn in de Braziliaansche staten voor
de koffieteelt zeer günstig en een met overleg ontworpen
spoorwegnet bevordert er een snelle en onkostbare afvoer.
De sinds lang voorbereide en in 1888 volbrachte emancipate
der slaven wekte bij velen wel sombere voorstellingen omtrent
het lot der zoo mächtig uitgebreide koffiecultuur, maar
die vreeze blijkt geen grond te hebben gehad. In Sao Paolo
en Para neemt de cultuur steeds toe; vrije arbeiders schijnen
er voldoende toe te stroomen. In de overige staten van Bra-
^zilie blijft de cultuur stationair of neemt ze, als in Bahia en
Pernambuco, af.
De gouvernements aanplantingen op Java zijn in 1890/91
geraamd op een uitgestrektheid van 195,561 bouws (de
bouw = 7096,5 □ meter) met 282 millioen boomen. Verreweg
de meerderheid daarvan heet vrij willige aanplant
{125,000 bouws van de 195,000), waaraan men echter geen
te absoluut begrip te hechten hebbe. De ware vrijwilligheid
van de bevolking kan toch eerst aan ’t licht komen, als de
bemoelenis van het gerag volkomen ophoudt. In het drietal
gewesten, waar nu met het stelsel van gedwongen aanplant